H3: Modal Verbs


Modal Verbs
kunnen, moeten en mogen
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les


Modal Verbs
kunnen, moeten en mogen

Slide 1 - Tekstslide

Lesson goal
Learn about modals and able to use them in sentences!

Slide 2 - Tekstslide

Which Modal Verbs
(kunnen, moeten, mogen)
do you already know?

Slide 3 - Woordweb

Welke modals zijn er?
1. can & be able to

2. should, have to, must, ought to

3. may, might, be allowed to

Slide 4 - Tekstslide

Must, have to, should
1. Should (not) + hele werkwoord als jij vindt dat iets (niet) zou moeten. Je geeft advies of raadt iets af of geeft een suggestie. 
2. must (not) + hele werkwoord als jij vindt dat iets (niet) moet. Krachtiger dan should.
3. has to / have to + hele werkwoord om zekerheid, noodzaak of verplichting uit te drukken. Iets moet van iemand anders
4. don't have to / doesn't have to + hele werkwoord iets hoeft niet, het is geen verplichting.

Slide 5 - Tekstslide

HAVE TO
Je gebruikt have to om te zeggen dat een actie gedaan moet worden, het is verplicht. 

You have to take your medication. 

Slide 6 - Tekstslide

Should
Je gebruikt should om advies te geven, iets af te raden of een suggestie te geven. Je zegt dat het goed is om iets te doen, maar het is niet verplicht
Of als  jij vindt dat iets (niet) zou moeten. 

It's late. You should go to bed. 

Slide 7 - Tekstslide

Must
Je gebruikt must wanneer de spreker zelf vindt dat een actie gedaan moet worden. De spreker verplicht zichzelf. Je gebruikt must ook om iemand sterk aan te raden iets te doen als het niet verplicht is. Krachtiger dan should. 

I must go to bed early tonight. 
She must go to the dentist. 


Slide 8 - Tekstslide

You .......eat something
A
should
B
have to

Slide 9 - Quizvraag

You ___ do your homework or you'll get a punishment.
A
must
B
have to
C
should

Slide 10 - Quizvraag

There are plenty of tomatoes in the fridge, you.... buy any.
A
must not
B
should not
C
don't have to

Slide 11 - Quizvraag

I ....... forget to brush my teeth.
A
must not
B
don't have to
C
should not

Slide 12 - Quizvraag

You .......... watch so much television.
A
mustn't
B
don't have to
C
shouldn't

Slide 13 - Quizvraag

I __ visit my friend. It's her birthday.

Slide 14 - Open vraag

Sam __ wear a uniform at school.

Slide 15 - Open vraag

You __ go to the supermarket. I'll do it.

Slide 16 - Open vraag

You __ swim in this part of the river. It is very dangerous.

Slide 17 - Open vraag

You __ drink a lot of water when it's warm.

Slide 18 - Open vraag

Exercise
Rewrite the sentence using the given words

Slide 19 - Tekstslide

You are not allowed to talk during the test. (must not)

Slide 20 - Open vraag

It isn't necessary to bring food. (do not have to)

Slide 21 - Open vraag

I am obliged to finish this letter before midday. (have to)

Slide 22 - Open vraag

You are not allowed to leave the classroom without permission. (must not)

Slide 23 - Open vraag

It is not necessary to pay for the tickets. (do not have to)

Slide 24 - Open vraag

Slide 25 - Link