Herhaling werkwoordsoorten

Herhaling werkwoordsoorten
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Herhaling werkwoordsoorten

Slide 1 - Tekstslide

hulpwerkwoord
zelfstandig werkwoord
Hij 
heeft
weer
niet
geluisterd.

Slide 2 - Sleepvraag

hulpwerkwoord
zelfstandig werkwoord
Hij 
kocht 
het
mooie
cadeau.

Slide 3 - Sleepvraag

Koppelwerkwoord
Koppelwerkwoorden

Er zijn 9 koppelwerkwoorden:

zijn worden blijven
blijken lijken schijnen
heten dunken voorkomen

Slide 4 - Tekstslide

Koppelwerkwoord
Er zijn 9 koppelwerkwoorden:

zijn worden blijven
blijken lijken schijnen
heten dunken voorkomen

Slide 5 - Tekstslide

kww
Het koppelwerkwoord koppelt het onderwerp van de zin aan het deel waarin een bnw of znw staat. 

Het onderwerp doet niet iets, maar is iets.


Peter is een gezellige vriend. (is geeft geen handeling aan, het koppelt Peter aan een gezellige vriend.)

Slide 6 - Tekstslide

kww
In een zin kunnen ook een hww en een kww voorkomen. Het kww is dan een volt.dw of een infinitief.

Junior is twee weken ziek geweest.
Kww= geweest, Hww= is.

Slide 7 - Tekstslide

Naamwoordelijk gezegde
In een naamwoordelijk  één koppelwerkwoord.
Eventuele andere werkwoorden zijn hulpwerkwoorden.



Hij wordt vast zanger.
Koppelwerkwoord = wordt
Naamwoordelijk deel = zanger
Naamwoordelijk gezegde = wordt zanger
Worden, zijn en blijven zijn de belangrijkste koppelwerkwoorden.

Slide 8 - Tekstslide

kww/hww/zww
Onthoud: een kww en een zww kunnen nooit tegelijk in een zin voorkomen!

> Hij wordt gestoken door een mug
("wordt" is hww, "gestoken" = zww)
> Hij is ziek geworden
("is" = hww, "geworden" = kww)


Slide 9 - Tekstslide

Zij zou naar school komen.

zou: hww, kww of zww?
A
hww
B
zww
C
kww

Slide 10 - Quizvraag

Later wordt mijn broer tandarts.

wordt: hww, zww of kww?
A
HWW
B
ZWW
C
KWW

Slide 11 - Quizvraag

Hij wordt een aardige docent.

wordt: hww, zww of kww?
A
kww
B
hww
C
zww

Slide 12 - Quizvraag

je
me
zich
ons
Hij vergist ...
Wij vergissen ...
Jij vergist ...
U vergist ...
Ik vergis ...
Jullie vergissen ...

Slide 13 - Sleepvraag

Gezegde en lijdend voorwerp bij wederkerende werkwoorden
1: Ik schaam me.
2: Hij ergert zich.
3: Zij wast zich.
4: Je bezeert je.
5: Ik bemoei me met jouw zaken.
6: Zij vragen zich af wat jij hier doet.
7: Wij spannen ons erg in.
8: Zij vergist zich nooit.
9: Hij heeft zich gestoten.
10: Ik heb me verbrand.
Wat valt op aan deze zinnen?

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Wederkerende werkwoorden
Een voorbeeldzin met een verplicht wederkerend werkwoord is:


Hij bemoeit zich met mijn dochter.
Hij kan niet iemand anders bemoeien. 

WG = bemoeit zich




Slide 16 - Tekstslide


Verplicht wederkerende werkwoorden
zich bemoeien 
zich ergeren
zich gedragen
zich uit de voeten maken
zich ontfermen
zich schamen
zich uitsloven
zich vergissen
zich verschuilen
zich verslapen
zich verslikken verspreken
zich voornemen

Slide 17 - Tekstslide

Toevallig wederkerende werkwoorden

Een voorbeeldzin met een toevallig wederkerend werkwoord is:

Hij wast zich elke dag.
Hij kan wel iets anders wassen --> Hij wast de auto elke dag. 

Wast = wg en zich = lv 

Slide 18 - Tekstslide


Toevallig
wederkerende werkwoorden


(zich) amuseren
(zich) bezeren
(zich) aankleden
(zich) scheren
(zich) verwonden
(zich) vermaken
(zich) wassen

Slide 19 - Tekstslide

Even oefenen 

Slide 20 - Tekstslide

In welke zin staat een wederkerend werkwoord?
A
Je verveelt je snel in een saaie les.
B
Je bent snel afgeleid in een saaie les.
C
Je werkt minder hard in een saaie les.
D
Je hoopt dat de tijd snel gaat in een saaie les.

Slide 21 - Quizvraag

Welke zinnetjes hebben een wederkerend werkwoord en voornaamwoord?
A
Ik douche me vanavond.
B
Hij heeft haar geslagen.
C
Ik herinner me niets van die avond.
D
Ik heb mijn huiswerk gemaakt.

Slide 22 - Quizvraag

Verplicht of toevallig wederkerend werkwoord?
Zich vermaken
A
Verplicht
B
Toevallig

Slide 23 - Quizvraag

In welke zin staan een toevallig wederkerend werkwoord?
A
Ik kleed me aan
B
Ik bedenk me

Slide 24 - Quizvraag

Welke van deze werkwoorden is geen verplicht wederkerend werkwoord?
A
verslapen
B
uitsloven
C
gedragen
D
wassen

Slide 25 - Quizvraag

Ik schaamde me voor de opmerkingen die mijn ouders maakten.

Wat voor wederkerend werkwoord is schamen?

A
toevallig wederkerend werkwoord
B
verplicht wederkerend werkwoord

Slide 26 - Quizvraag

Verplicht of toevallig wederkerend werkwoord?
Zich gedragen
A
Verplicht
B
Toevallig

Slide 27 - Quizvraag

Welk werkwoord is een verplicht wederkerend werkwoord?
A
vertragen
B
verspreken
C
vertrouwen
D
vervangen

Slide 28 - Quizvraag

In welke zin staat een verplicht wederkerend werkwoord?
A
Hij slooft zich uit
B
Hij scheert zich

Slide 29 - Quizvraag