H3 Grammatica woordsoorten - wederkerend en wederkerig voornaamwoord

 Wederkerend en wederkerig voornaamwoord


Aan het einde van de kan ik wederkerige en wederkerende vnw herkennen, de soorten werkwoorden herkennen en de wederkerende werkwoorden uit een zin halen.
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

 Wederkerend en wederkerig voornaamwoord


Aan het einde van de kan ik wederkerige en wederkerende vnw herkennen, de soorten werkwoorden herkennen en de wederkerende werkwoorden uit een zin halen.

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Soorten werkwoorden

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hulpwerkwoord
Meer werkwoorden in de zin?
Dan is er (minstens) één het hulpwerkwoord.
Het hulpwerkwoord geeft "hulp" aan het zelfstandige werkwoord. 
Het hulpwerkwoord heeft zelf geen duidelijke betekenis. 

Ik heb gegeten.
Dit moet verwijderd worden.

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

ZELFSTANDIG WERKWOORD (ZWW)
  • Het zelfstandig werkwoord is het belangrijkste werkwoord in de zin.
  • Het zelfstandig werkwoord geeft aan wat het onderwerp doet. Du het geeft aan wat er 'gebeurt' in de zin 
  • Het zelfstandig werkwoord kan als enige werkwoord in een zin staan. 
  • Er staat maar één zelfstandig werkwoord in een zin. 
  • Je kunt het zelfstandig werkwoord niet weglaten uit de zin 

Hij loopt naar huis/ Hij is naar huis gelopen/ Hij wilde naar huis lopen 


Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Koppelwerkwoord (kww)
  • Er zijn 9 koppelwerkwoorden:
  • zijn - worden - blijven
  • blijken - lijken - schijnen
  • heten - dunken - voorkomen

  • Let op: deze woorden hebben niet altijd de functie van een koppelwerkwoord!

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Koppelwerkwoorden (kww)
Als het woord één van de negen koppelwerkwoorden is, ga je verder naar stap 2: staat er een naamwoord (= zn of bn of beide) in de zin? Is dat het geval, ga dan naar stap 3. Is dit niet het geval, dan heb je niet te maken met een kww.
Stap 3: zegt dat naamwoord iets over het onderwerp van de zin? Zo ja, dan is het een kww. Anders niet!


Ik / ben-word-blijf / docent op de Dalton.

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Koppelwerkwoorden (kww)
BV Sjakie wordt morgen prins carnaval.
wordt = 1 van de 9 kww
prins carnaval = zn, zegt iets over onderwerp. Dus: wordt prins carnaval is nwgez en dus is wordt kww!
De koppelwerkwoorden in de zin kan je vervangen door een ander koppelwerkwoord? Dat is een ng!
Ik / ben-word-blijf / docent op de Dalton.

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Koppelwerkwoorden (kww)

De koppelwerkwoorden in de zin kan je vervangen door een ander koppelwerkwoord? Dat is een ng!
Ik / ben / docent op de Daltonschool.
Ik/ blijf/ docent op de Daltonschool.
Ik/word/docent op de Daltonschool.

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Iemand DOET iets

- zelfstandig ww
- hulpwerkwoord
Iemand IS/WORDT iets

- koppelwerkwoord
- hulpwerkwoord

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies



Kies de juiste woordsoort.
Gisteravond heb ik een film gekeken.
A
zelfstandig werkwoord (zww)
B
hulpwerkwoord (hww)
C
koppelwerkwoord

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Koppelwerkwoord
zelfstandig werkwoord
De man is in bed
De man is blij
De vrouw blijft praten
De vrouw blijft thuis

Slide 11 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Is het onderstreepte werkwoord een koppelwerkwoord of een zelfstandig werkwoord.
Koppelwerkwoord 

Zelfstandig werkwoord

Ze is dierenarts geweest.
Gister heb ik op school de hele dag geleerd.
Lisa is vorig jaar tandarts geworden.

Slide 12 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Alles begrepen? Test jezelf en sleep de rode vakjes naar de bijbehorende werkwoorden!
De docent zou wel eens grappig kunnen zijn.
zou

kunnen
zijn
hulp
werkwoord 1
hulp
werkwoord 2
koppel
werkwoord

Slide 13 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat voor soort werkwoord is 'heeft' in deze zin:

Hij heeft gisteren meegeholpen.
A
Zelfstandig werkwoord
B
Koppelwerkwoord
C
Hulpwerkwoord

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat voor soort werkwoord is
'is' in deze zin:
Jan is aan het zwemmen.
A
zelfstandig ww
B
hulp ww

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De minister werd kwaad.

Wat voor soort werkwoord is 'werd'?
A
Koppelwerkwoord
B
Hulpwerkwoord
C
Zelfstandig werkwoord
D
Hulpwerkwoord en zelfstandig werkwoord

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat voor soort werkwoord is het ww 'geweest'
Hij is jarig geweest.
A
hww
B
zww
C
kww

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 18 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Theorie wederkerend voornaamwoord: 
Wederkerende voornaamwoord zie je het onderwerp wederkeren. 
Het onderwerp keert terug:
Ik (ow) schaam (pv) me (wed. vnw)
Hij (ow) schaamt (pv) zich (wed. vnw)
Wij (ow) schamen (pv) ons (wed. vnw)

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Theorie wederkerend voornaamwoord: 
Een wederkerend voornaamwoord past zich aan aan het onderwerp. De werkwoorden waar je 'zich' voor kunt zetten, hebben een wederkerend voornaamwoord.

Ik vergis me
jij vergist je
hij vergist zich
wij vergissen ons

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Theorie wederkerig voornaamwoord: 
Er zijn drie wederkerig voornaamwoorden: elkaar , mekaar of elkander.
Het verwijst naar meerdere personen. 

BV Wij geven elkaar de hand.

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ik verslik me in mijn snoepje.
Wat is dit?
A
wederkerend voornaamwoord
B
wederkerig voornaamwoord
C
geen van beide

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bij het schillen van de aardappels heb ik me gesneden.
Wat is dit?
A
wederkerig voornaamwoord
B
wederkerend voornaamwoord
C
geen van beide

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

U heeft mij een lolly gegeven.
Wat is het woord: mij in deze zin?
A
wederkerend voornaamwoord
B
wederkerig voornaamwoord
C
geen van beide

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke van de onderstaande voorbeelden bevat een wederkerend voornaamwoord?
A
Die broer van jou
B
Ik schaam me
C
Ik lees ze niet
D
Hij heeft geleerd

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wederkerend werkwoord
Een wederkerend werkwoord is een werkwoord waar een voornaamwoord bij hoort (me, je, zich, ons). Er zijn twee soorten wederkerende werkwoorden:

- Verplicht wederkerend werkwoord
- Toevallig wederkerend werkwoord 

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wederkerende werkwoorden
Ik verbrand me aan de kachel.
Ik verbrand mijn vingers aan de kachel.

Toevallig of verplicht wederkerend werkwoord?


Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wederkerende werkwoorden
Verplicht wederkerend werkwoord > je kunt het wederkerend voornaamwoord nooit vervangen door een ander woord. 
Toevallig wederkerend werkwoord > je kunt het wederkerend voornaamwoord wel vervangen door een ander woord. 


Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wederkerende werkwoorden
enkelvoud
meervoud
eerste persoon
me
ons
tweede persoon
je
je
derde persoon
zich
zich

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Is dit werkwoord wederkerend?
bemoeien
A
Ja
B
Nee

Slide 30 - Quizvraag

Het werkwoord is: zich bemoeien.
- Bemoei je met je eigen zaken.
- Ouders bemoeien zich met de opvoeding van hun kinderen.
In welke zin staan een toevallig wederkerend werkwoord?
A
Ik was me
B
Ik bedenk me

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies