Herhaling 3.2 Elektriciteit

• Natuurkunde
• Middelbare school
• vmbo
• Leerjaar 3

H3 Elektriciteit

§3.2 Weerstand

Herhaling 3.2 

• Wat zijn geleiders en isolatoren?
• Wat is elektrische weerstand?
• Hoe meet je weerstand?
• Wat is het verband tussen spanning, stroomsterkte en weerstand?
• Waarvoor gebruik je weerstanden?
• Wat is de weerstand in een schakeling?

Planning toetsen

- Praktische toets H3

- Theoretische toets H3

Geleider

Laten stroom makkelijk door

Isolator

Laat de stroom moeilijk door

Voorbeeld van isolator

1. koolstof
2. lucht
3. metalen
4. ijzer

Een voorbeeld van een geleider is

1. Kopje
2. Metalen lepel
3. Bord
4. Glas

Weerstand

geeft aan hoe moeilijk of makkelijk stroom 

ergens doorheen kan

Wet van Ohm

R = weerstand in ohm(Ω)

U = spanning in V

I = stroomsterkte in A

R = U : I

U

R x I

Wet van Ohm 

Voorbeeld

De waterkoker heeft een weerstand van 40 Ω en is aangesloten op 230 V. Bereken de stroomsterkte door  de waterkoker.

Gegeven:

Gevraagd:

Formule:

Berekening:

Antwoord:

Voorbeeld

De waterkoker heeft een weerstand van 40 Ω en is aangesloten op 230 V. Bereken de stroomsterkte door  de waterkoker.

Gegeven: R = 40 Ω ; U = 230 V

Gevraagd: I

Formule: I = U : R

Berekening: 230 : 40 = 5,75 A

Antwoord: I = 5,75 A

Oefenen

Op een wasmachine staat een spanning van 230 V. De stroomsterkte  is 1,3 A.  Bereken de weerstand.

Gegeven:

Gevraagd:

Formule:

Berekening:

Antwoord:

Op een wasmachine staat een spanning van 230 V. De stroomsterkte is 1,3 A. Bereken de weerstand.

Uitwerking

Op een wasmachine staat een spanning van 230 V. De stroomsterkte  is 1,3 A.  Bereken de weerstand.

Gegeven: U = 230 V ; I = 1,3 A

Gevraagd: R

Formule: R = U : I

Berekening: 230 : 1,3 = 

Antwoord: 177  Ω

Weerstand: Fietsen tegen de wind in. de weerstand is?

1. hoog
2. laag

Weerstand

1. ampere
2. watt
3. ohm
4. siemens

Weerstand

1. I
2. R
3. U
4. P

Wat is de totale weerstand van de 3 weerstanden?

1. 200Ω
2. 801Ω
3. 1,8kΩ
4. Dat hangt van de spanning af.

Aan de slag

Maken rekenvaardigheid

Vraag 2, 3, 4 en 5