april 21

• ANT2+
• Praktijkonderwijs
• Leerjaar 2

wie is de baas van Nederland?

wie is dit?

1. Koning Beatrix
2. Koning Filip
3. Koning Willem Alexander
4. Koning Maxima

Pak je boek blz 44 en 45

Opgave 1, het meervoud,

Weet je nog hoe de regels waren?

iets met een KoFSCHiP????

Wie kan het vertellen?

sterke werkwoorden en zwakke 

sterk= ik loop...gisteren LIEP ik

ken jij een sterk werkwoord?

Wat zijn dan zwakke werkwoorden?

Voorbeeld

'T KoFSCHiP 

fietste of fietsde?

Hele werkwoord--> fietsen

Zit de s in 't ex kofschip? --> ja

--> ik-vorm + TE(N) 

Wat is de verleden tijd van blinken?

1. blinkten
2. blonken
3. blinkden

Wat is de verleden tijd van branden?

1. branden
2. bronden
3. brandden

blz 44

opdracht 1

beweren-en=bewer

Dus hij beweerde

luisteren en wonen

De mensen luisterden aandachtig naar de muziek

Woonden jullie vorig jaar al in dit huis?

Waarom Lachten de kinderen zo hard?

Breide je moeder deze trui?

Ik..........................van de honger

1. rammelde
2. rammelte

Hij...................het karretje door de winkel

1. duwte
2. duwde

wat is een eekhoorntje?

voorzichtig ....................het eekhoorntje dichterbij

1. trippelte
2. trippelde

De sneeuwvlokken dwarrelden door de lucht.

De wasmachine trilde verschrikkelijk

we slaan opgave 2 even over en gaan naar opgave 3

wat hoort er niet bij?

1. roos
2. hyacint
3. graan
4. tulp

hyacint

graan

wat hoort er niet bij

1. schaap
2. beer
3. leeuw
4. tijger

wat hoort er niet bij?

1. fiets
2. bus
3. slee
4. auto

Wat hoort er niet bij.....

vink-Arend-mees-mus

eik-iep-den-beuk

cola-stroop-limonade-melk

foto-radio-film-camera

opgave 4

Als je pas in een nieuwe stad woont ken je de weg nog niet zo goed.

Toen we een nieuw huis kregen gingen we verhuizen.

Nadat de burgemeester de nieuwe school had geopend reed hij terug naar het stadhuis.

opgave 5. de tegenstelling

Een kaars aansteken of uitblazen

Een wedstrijd winnen of verliezen

De trein halen of missen

Voor het examen slagen of zakken

Een plank losrukken of

1. knippen
2. vastmaken
3. breien
4. afzagen

de deuren openen of

1. sluiten
2. vergeten

Een emmer leegmaken of..............

1. vullen
2. vastmaken

Lucht inademen of................

1. inhappen
2. uitblazen

even PAUZE