Samenstellingen

Samenstellingen
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Samenstellingen

Slide 1 - Tekstslide

Samenstellingen
Een samenstelling is een woord dat uit meerdere woorden bestaat.


Slide 2 - Tekstslide

Basisregel
Als het kan, schrijf je de woorden gewoon aan elkaar. Dit kan alleen als er dan geen problemen zijn met lezen of uitspreken van het woord.
Bijvoorbeeld:
rug + zak = rugzak
maximum + snelheid = maximumsnelheid
badkamer + deur = badkamerdeur

Slide 3 - Tekstslide

Koppelteken
Als er wel problemen zijn met het lezen of uitspreken van een woord, kun je een koppelteken gebruiken. 
Dit is bijvoorbeeld zo als er door het samenstellen van twee klinkers, een andere klank ontstaat.
Bijvoorbeeld:
Na-apen (naapen)
Mini-emmer (miniemmer)

Slide 4 - Tekstslide

Wat is juist geschreven?
A
zee egel
B
zeeegel
C
zee-egel

Slide 5 - Quizvraag

Wat is juist geschreven?
A
zomer vakantie
B
zomervakantie
C
zomer-vakantie

Slide 6 - Quizvraag

Tussenletters
Tussen de woorden van een samenstelling gebruik je vaak extra letters, dit zijn tussenletters.

Om te weten welke tussenletters je gebruikt, moet je het eerste woord eerst in meervoud zetten.

Slide 7 - Tekstslide

Tussenletters
Eindigt het eerste deel in het meervoud op -en of -n, dan krijgt het woord in een samenstelling de tussenletters -en of -n.

Bijvoorbeeld:
tand + borstel = tandenborstel
kat + kruid = kattenkruid

Slide 8 - Tekstslide

Tussenletters
Kun je het eerste deel van het woord in het meervoud zowel met -(e)n als met -s schrijven, dan gebruik je de tussenletter -e.

Bijvoorbeeld:
Vitaminepillen (vitaminen/vitamines)
Secondewijzer (seconden/secondes)

Slide 9 - Tekstslide

Tussenletters
Eindigt het eerste deel van het woord op -eren, dan schrijf je in de samenstelling -er

Bijvoorbeeld:
Kinderfeest (kinderen) 
Rundersalade (runderen)

Slide 10 - Tekstslide

Je gebruikt alleen de -e-
als tussenletter: 

Slide 11 - Tekstslide

Tussenletters
Als het eerste deel van de samenstelling verwijst naar iets dat uniek is.

Bijvoorbeeld:
Zonnebank
Maneschijn

Slide 12 - Tekstslide

Tussenletters
Ook als het eerste gedeelte van de samenstelling geen meervoud heeft.

Bijvoorbeeld:
Roggebrood
Rijstepap

Slide 13 - Tekstslide

Tussenletters
Als het eerste gedeelte nauwelijks meer als woord te herkennen is of niet meer letterlijk opgevat kan worden.

Bijvoorbeeld:
Bakkebaard
Spillepoot
Schattebout

Slide 14 - Tekstslide

Tussenletters
Als het eerste woord een werkwoord is.

Bijvoorbeeld:
Spinnewiel
Huilebalk

Slide 15 - Tekstslide

Tussenletters
Als het eerste woord het tweede woord versterkt.

Bijvoorbeeld:
Reuzeleuk
Beresterk
Apetrots

Slide 16 - Tekstslide

Tussenletters
Afleidingen op -lijk of -loos krijgen 

Bijvoorbeeld:
Landelijk
Zorgelijk
Grenzeloos

Slide 17 - Tekstslide

Wat is juist geschreven?
A
Paardebloem
B
Paardenbloem

Slide 18 - Quizvraag

Wat is juist geschreven?
A
Eisalade
B
Eiersalade
C
Eierensalade

Slide 19 - Quizvraag

Wat is juist geschreven?
A
Zonnebloem
B
Zonnenbloem

Slide 20 - Quizvraag

Wat is juist geschreven?
A
Tarwekorrel
B
Tarwenkorrel

Slide 21 - Quizvraag

Wat is juist geschreven?
A
Stekeblind
B
Stekenblind

Slide 22 - Quizvraag

Tussenletters
Je schrijft een tussenletter -s, als je deze hoort in de uitspraak van het woord.

Bijvoorbeeld:
Bakkersroom
Streepjescode
Verlovingsring


Slide 23 - Tekstslide

Wat is juist geschreven?
A
Meningverschil
B
Meningsverschil

Slide 24 - Quizvraag

Wat is juist geschreven?
A
Bakkerzaak
B
Bakkerszaak

Slide 25 - Quizvraag