Ec. bekeken terugblik H8 Werk en bedrijf

Terugblik H8
Werk en bedrijf
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Terugblik H8
Werk en bedrijf

Slide 1 - Tekstslide

Er zijn 4 productiefactoren, welk antwoord is geen productiefactor?
A
Natuur
B
Werk
C
Arbeid
D
Kapitaal

Slide 2 - Quizvraag

Kapitaalgoederen zijn:
A
het werk dat mensen doen
B
dingen die je nodig hebt om te produceren zoals natuur en arbeid
C
dingen uit de natuur, zoals grondstoffen
D
hulpmiddelen bij de productie

Slide 3 - Quizvraag

Arbeidsintensief is:
A
Het veel hebben van arbeid op 1 plek
B
Er zijn veel mensen nodig voor dit soort werk
C
Er zit veel waarde in het bedrijf aan machines
D
Mensen werken hard voor hun geld.

Slide 4 - Quizvraag

Wat is een bedrijfstak?
A
een organisatie die opkomt voor belangen van werknemers
B
een groep van personen met ongeveer hetzelfde beroep
C
bedrijven die ongeveer hetzelfde werk doen
D
alle vakbonden samen

Slide 5 - Quizvraag

Wat is toegevoegde waarde?
A
De waarde die een klant toevoegt aan een product
B
De waarde die een bedrijf toevoegt aan een product
C
Alleen bedrijven die een product verkopen
D
Alleen bedrijven die een product uit de natuur halen

Slide 6 - Quizvraag

Wat is een bedrijfskolom?
A
Alle bedrijven die hetzelfde maken bij elkaar
B
Alle bedrijven die betrokken zijn bij de productie van een product
C
Alle bewerkingen die een product ondergaat
D
Alle winkels die een bepaald product verkopen

Slide 7 - Quizvraag

In welke sector hoort de horeca?
A
Primaire sector
B
Secundaire sector
C
Tertiaire sector
D
Kwartaire sector

Slide 8 - Quizvraag

Arbeidsomstandigheden zijn:
A
Wat je precies als werk doet.
B
Afspraken tussen jou en je baas.
C
Alle dingen die te maken hebben met je werkplek
D
Omgang met collega's en je baas.

Slide 9 - Quizvraag

Redenen om te willen werken noem je..
A
Arbeidsredenen
B
Arbeidsoverweging
C
Arbeidsaanleiding
D
Arbeidsmotieven

Slide 10 - Quizvraag

Bij een fulltime baan werk je...
A
Minder dan 36 uur
B
5 dagen in de week
C
7 dagen in de week
D
Tussen de 36 en 40 uur

Slide 11 - Quizvraag

Wat is een flexwerker
A
Iemand die aan het flexen is met zijn dure spullen
B
Een werknemer die tijdelijk werkzaamheden verricht zonder vast contract.
C
Iemand die alleen werkt met een vast contract
D
Iemand die vooral part time ergens werkt.

Slide 12 - Quizvraag

Wat zijn arbeidsvoorwaarden?
A
afspraken die gelden als je ergens werkt
B
afspraken die voor iedereen gelden

Slide 13 - Quizvraag

proeftijd geldt voor:
A
alleen de werknemer
B
alleen de werkgever
C
zowel werknemer als werkgever
D
allen antwoorden zijn onjuist

Slide 14 - Quizvraag

Wat is een CAO?
A
Centrale Arbeidsovereenkomst
B
Collectieve Arbeidsonderneming
C
Centrale Arbeidsonderneming
D
Collectieve Arbeidsovereenkomst

Slide 15 - Quizvraag

Wat heeft geen invloed op de hoogte van je loon
A
je functie
B
de vakbond
C
de loonschaal
D
de trede

Slide 16 - Quizvraag

In de cao staan regels over.....
A
arbeidstijden
B
scholing en studie
C
functies van de werknemers
D
het loon

Slide 17 - Quizvraag

Sascha verdiend €100,-,
hiervan geeft zij €30,- uit aan kleren.
Hoe reken je uit hoeveel procent zij uitgeeft aan kleding
A
(nieuw-oud)/oud x100%
B
deel / geheel x 100%
C
procenten uitrekenen
D
deel / geheel

Slide 18 - Quizvraag

Op welke manier berekenen we de toegevoegde waarde?
A
Omzet - grond en hulpstoffen
B
Omzet - grondstoffen - diensten van derden
C
Omzet - winst
D
Omzet - grond en hulpstoffen - diensten van derden

Slide 19 - Quizvraag

Els verdient €1.800 per maand. Het vakantiegeld bedraagt 8%. Hoeveel krijgt Els aan vakantiegeld?
A
€1.800 x 8 = €14.400
B
€1.800 : 100 x 8 = €144
C
€1.800 x 12 : 100 x 8 = €1.728
D
€1.800 x 12 : 8 = €2.700

Slide 20 - Quizvraag