H1: Woordenschat:voorvoegsels en achtervoegsels

Goedemorgen 1L1,

Leg alvast je leesboek en de andere spullen voor Nederlands op tafel
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Goedemorgen 1L1,

Leg alvast je leesboek en de andere spullen voor Nederlands op tafel

Slide 1 - Tekstslide

Woorden hoofdstuk 1

Slide 2 - Tekstslide

timer
10:00

Slide 3 - Tekstslide

Lesplanning

  • Uitleg Woorden 1.5
  • Nakijken huiswerk van vandaag ( opdracht 1t/m 4 van 1.2 Gedicht)
  • Maken opdracht 4, 6, 8 en 9 

Slide 4 - Tekstslide

Deze les:

- Verder met Woordenschat 1.5

Slide 5 - Tekstslide

Lesdoel

Aan het einde van deze les:

  • ken je de betekenis van voor- en achtervoegsels en kan je die gebruiken 
bij een bekend woord.
  • Snap je het verschil tussen woorden met voor/achtervoegsels en samenstellingen










Slide 6 - Tekstslide

Voorvoegsels

Sommige woorden bestaan uit een woord en een voorvoegsel
Bijvoorbeeld: Plastic flessen kun je heel goed hergebruiken. Her betekent opnieuw. Hergebruiken is dus opnieuw gebruiken. 
Een voorvoegsel kan je helpen de betekenis van het woord te vinden.

Slide 7 - Tekstslide

Voorvoegsels

Voorvoegsels die veel voorkomen, zijn:
anti- = tegen
ex- = niet meer
her- = weer, opnieuw
inter- = tussen
mini- = heel klein
mis- = verkeerd, fout
non- = niet, zonder
on- = niet
wan- = slecht, verkeerd


Slide 8 - Tekstslide

Achtervoegsels

Sommige woorden eindigen met een achtervoegsel. 
Je kunt de betekenis van een woord met een achtervoegsel vaak zelf achterhalen.

Bijvoorbeeld: Mijn neef is een beoefenaar van taekwondo. In beoefenaar herken je het woord beoefen en het achtervoegsel -aar. Een beoefenaar van taekwondo is dus iemand die taekwondo beoefent.

Slide 9 - Tekstslide

Achtervoegsels

Achtervoegsels die veel voorkomen, zijn: 
-aar, -lijk, -heid, -teit, -baar, -atie, -aard, -isch, -ing, -ig, -sel, 
-loos, -vol, -lijks. 

Door het achtervoegsel verandert de betekenis van het woord. 
Kijk dus altijd goed in de zin wat er precies wordt bedoeld.

Slide 10 - Tekstslide

Grondwoord (of: kernwoord)
Een grondwoord is een woord waarbij je een voorvoegsel en achtervoegsel kunt schrijven.

ongebruik(e)lijk

Door te kijken naar een grondwoord, voorvoegsel en achtervoegsel kun je de betekenis van een woord achterhalen.

Slide 11 - Tekstslide

Wat is het grondwoord van: respectloos

Slide 12 - Open vraag

Wat is het achtervoegsel van: beestachtig

Slide 13 - Open vraag

Samenvatting
Je weet dat je de betekenis van moeilijke woorden kunt vinden door een bekend woorddeel te zoeken.

Dit kan bij:
  1. Woorden met een voorvoegsel (on-, her-, ...)
  2. Woorden met een achtervoegsel (-loos, -vol, ...)

Slide 14 - Tekstslide

Samenstelling:

Twee of meer hele, bestaande woorden die je aan elkaar plakt zodat er een nieuw woord ontstaat
stoel + poot = stoelpoot
krant+ wijk = krantenwijk

Slide 15 - Tekstslide

Doen:


Maak nu de opdrachten: 4,6,8 , 9 en 14 vanaf blz 39
Klaar: oefenen met de woordtrainer!!!!

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Video

Slide 18 - Video

Deze les: Zoek op blz 41

- Samen nakijken het huiswerk van Woorden 1.5
- Digitaal oefenen: test jezelf/woordtrainer

Slide 19 - Tekstslide

Deze les:

- Maak de opodrachten 9, 14, 15 van Woorden (blz 39 en verder)
- Nakijken alle opdrachten van Woorden
- Oefenen met WRTS: Woordenlijst van dit hoofdstuk ( zie link in Magister )

Slide 20 - Tekstslide

Starten met lezen: De Slavenhaler
Daarna:
- Leren Woorden via Quizlet/WRTS
_Een ander onderdeel van Magisterlearn voor Nederlands

Slide 21 - Tekstslide

Lesdoel

Aan het einde van deze les:

  • ken je de betekenis van voor- en achtervoegsels en kan je die gebruiken 
bij een bekend woord.










Slide 22 - Tekstslide

Ik kan de betekenis van voor- en achtervoegsels gebruiken en kan gebruiken die bij een bekend woord.

😒🙁😐🙂😃

Slide 23 - Poll

Schrijf drie dingen op
die je vandaag geleerd hebt.

Slide 24 - Woordweb

Reflectie:
Wat ging bij jou goed tijdens deze les?
Wat kan nog iets beter?

Slide 25 - Open vraag

Feedback:
Wat vond je fijn/goed aan deze les?
Wat zou je liever anders willen zien?

Slide 26 - Open vraag