Hoofdstuk 14 les 4

Herhaling 14.3
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Herhaling 14.3

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Het autonome zenuwstelsel bestaat uit 2 delen: parasympatisch en orthosympatisch.

Zit er in elk orgaan van elk deel een zenuw?
A
ja
B
nee

Slide 4 - Quizvraag

Is het effect van adrenaline gelijk aan die van het ortho- of parasympatisch zenuwstelsel?
A
Orthosympatisch
B
Parasympatisch

Slide 5 - Quizvraag

Orgaan dat prikkels op kan vangen.
Orgaanstelsel dat bestaat uit hersenen, ruggenmerg en zenuwen.
Gedeelte van het zenuwstelsel dat uit hersenen en ruggenmerg bestaat.
Cel in het zenuwstelsel die impulsen kan geleiden.
Cel in een zintuig waar een prikkel wordt omgezet in een impuls.
Zintuig
Zenuwstelsel
Centraal zenuwstelsel
Zenuwcel
Zintuigcel

Slide 6 - Sleepvraag

Sleep ieder onderdeel naar de juiste plek.
Axon
Dendriet
Cellichaam
Synaps
Myelineschede

Slide 7 - Sleepvraag

Een prikkel wordt opgevangen door een zintuigcel. Deze maakt een impuls. Wat is een impuls?
A
Een chemische reactie
B
Een stroompje
C
Hetzelfde als een prikkel

Slide 8 - Quizvraag

14.4
Zenuwcellen en hoe ze werken

Slide 9 - Tekstslide

Zenuwen
Meerdere uitlopers van zenuwcellen liggen bij elkaar samen vormen ze een zenuw.
Elke uitloper is omringd door een isolerend laagje.
Om een zenuw zit bindweefsel.

Slide 10 - Tekstslide

Kabel met isolatie
Zenuw met Myeline (isolatie van de zenuwcellen)

Slide 11 - Tekstslide

Myeline = opgerolde cel
Lange uitlopers hebben een myelineschede.
Deze myelineschede bestaat uit vet, dat isoleert.

Slide 12 - Tekstslide

Bij de ziekte MS (Multiple Sclerose) wordt het myeline om de zenuwcellen aangetast. Wat is hiervan het effect?
A
De zenuwcellen kunnen minder impulsen doorgeven
B
De zenuwcellen kunnen minder goed contact maken
C
In de zenuwen raken zenuwcel-uitlopers elkaar
D
In de zenuwen worden zenuwcel-uitlopers kapot gemaakt

Slide 13 - Quizvraag

MS heeft als effect 'uitval' van lichaamsdelen, zodat je bijvoorbeeld je arm niet meer kan bewegen. Een ander effect is dat delen van je lichaam traag reageren. Deze laatste wijst op een andere functie van het myeline:
A
Myeline zorgt dus voor de snelheid waarmee impulsen zich bewegen
B
Myeline zorgt dus dat spieren snel reageren op impulsen

Slide 14 - Quizvraag

Myelineschede
  • Cel v. Schwann  = maakt myelineschede
  • stevigheid zenuwweefsel, beschermen en voeden neuronen
  • Isoleren zenuwuitlopers van elkaar
  • Versnellen impulssnelheid
BiNaS 88A

Slide 15 - Tekstslide

Ionentransport
Een impuls in een zenuwcel wordt veroorzaakt doordat
 de natriumkanaaltjes open gaan staan.
Natrium stroomt dan naar binnen.
(ook kaliumkanaaltjes gaan open, kalium stroomt juist naar buiten)

Slide 16 - Tekstslide

Ionentransport
Deze natrium wordt teruggepompt via actief transport.
Per 3 natrium wordt 2 kalium naar binnen gepompt.
Hierdoor is de buitenkant dus positief geladen en de binnenkant negatief. 

Slide 17 - Tekstslide

Het is belangrijk dat je elektrolyten (=zouten) binnen krijgt. Wat gebeurt er als je te weinig zouten binnenkrijgt?
A
Je kan duizelig en verward worden
B
Je kan bloedarmoede oplopen
C
Je wonden genezen minder goed
D
Je urine wordt te waterig

Slide 18 - Quizvraag

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Dus... hoe maakt een zenuwcel contact met een andere zenuwcel?
A
er springt een stroompje over
B
ze zitten aan elkaar geschakeld met hun membranen
C
er gaan stoffen van de ene naar de andere

Slide 23 - Quizvraag

Hoe heten de stofjes die van de ene zenuwcel naar de andere gaan?
A
Synaps
B
Neurotransmitter
C
Hormoon
D
Natrium

Slide 24 - Quizvraag

Heeft een synaps aan het uiteinde:
A
dendriet
B
myelineschede
C
axon
D
cellichaam

Slide 25 - Quizvraag

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide

Als je direct reageert door je hand weg te trekken van een heet voorwerp dan heet dat een...
A
reflex, deze gaat via het ruggenmerg
B
reflex, deze gaat via de kleine hersenen
C
effector, deze gaat via het ruggenmerg

Slide 30 - Quizvraag

Wat is de juiste volgorde van een reflex?
A
Een spier-zintuig-schakelcel-gevoelszenuwcel-bewegingszenuwcel.
B
Zintuig-gevoelszenuwcel-schakelcel-bewegingszenuwcel-spier

Slide 31 - Quizvraag

Kan een terugtrek-reflex nog optreden als in de reflexboog de zenuwcellen R zijn uitgeschakeld? En als in de grote hersenen de bewegingscentra zijn uitgeschakeld?
A
Ja Ja
B
Ja Nee
C
Nee Ja
D
Nee Nee

Slide 32 - Quizvraag