Proefwerkweek 2

Hoofdstuk 3 en 4
- Tekstverbanden blz. 84 opsomming/ tegestelling/ voorbeeld(toelichting)          blz. 122 tijdsvolgorde/ oorzaak-gevolg/ voorwaarde
- Zinsdelen blz. 103/104 lange zinsdelen/ samengestelde zinnen
- Woordsoorten blz. 141 Herhaling/ 142 + voegwoorden (vw)
- Spelling blz. 106 tussenletter/ blz. 108 pv in samengestelde zinnen
                     blz. 144 woorden afbreken/ blz. 146 onvoltooid deelwoord

1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 3 en 4
- Tekstverbanden blz. 84 opsomming/ tegestelling/ voorbeeld(toelichting)          blz. 122 tijdsvolgorde/ oorzaak-gevolg/ voorwaarde
- Zinsdelen blz. 103/104 lange zinsdelen/ samengestelde zinnen
- Woordsoorten blz. 141 Herhaling/ 142 + voegwoorden (vw)
- Spelling blz. 106 tussenletter/ blz. 108 pv in samengestelde zinnen
                     blz. 144 woorden afbreken/ blz. 146 onvoltooid deelwoord

Slide 1 - Tekstslide

Theorie
- Leren tekstverbanden en signaalwoorden
- Zinsdelenproef/ tijdsproef--> bij elke pv: wie/wat + pv
- Tussen letters -en; Het eerste deel heeft alleen een meervoud op -en--> krant+ jongen = krantenjongen en apenrots
- Tussenletter -s; Die kun je meestal horen, zo niet. Vervang dan het tweede deel door een woord dat niet met een - s begint--> 
damesschoen/ damestoilet

Slide 2 - Tekstslide

Tussenletter -e; eerste deel heeft
- een meervoud op -en (en op) -s
seconden en secondes dus secondewijzer
- geen meervoud op -en
rijstepap (geen meervoud) en horlogemaker (meervoud horloges)
- een versterkende betekenis--> beresterk en apetrots
- is geen zelfstandig naamwoord--> lachebek (werkwoord)
- gaat over iets waar er echt maar één van is zonnesteek

Slide 3 - Tekstslide

Zinsdelen
PV= tijdproef
OW= wie/wat + pv
Gez= PV + alle andere werkwoorden/ splitsbare werkwoorden
LV= wat/wie + pv
MV= aan wie (voor wie)+ Gez+ OW+ LV
BWB= Blijft over als je alles hierboven hebt ingevuld en/ of hebt gecheckt
          = Waar? Waarheen? Waarover? Hoe? Waarvandaan? --> zijn zelf ook bwb
          = Losse woorden; niet, misschien, toch, waarom, nou, wel ...

Slide 4 - Tekstslide

Woordsoorten
LW = de, het, een
WW= doe- woorden/ werkwoordschema
Zn= mens, dier, plant of ding
         kan een LW voor staan
         eigen namen/ merknamen
         aardrijkskundige namen
         je kunt het verkleinen of in het meervoud zetten

Slide 5 - Tekstslide

Woordsoorten
LW = de, het, een
WW= doe- woorden/ werkwoordschema
Zn= mens, dier, plant of ding
         kan een LW voor staan
         eigen namen/ merknamen
         aardrijkskundige namen
         je kunt het verkleinen of in het meervoud zetten

Slide 6 - Tekstslide

Vervolg
BN= * zegt iets over het ZN/ kan ervoor of erachter staan
          * soms van een werkwoord gemaakt; lachende docent
           * BN(S); zegt van welk materiaal iets is gemaakt, let op!!!-->
Spellingswijze, Altijd + letter -n 
vb. gouden oorbellen/ leren bank
TW= geeft een volgorde of rangorde/ veel, laatste etc.
VZ= kast/kooi/feest--> tussen, tijdens, onder, boven 
BW= zie dia zinsdelen BWB--> BW= één woord
Voegwoorden= dus, en, maar, of, want, aangezien, als, dat, doordat, hoewel, mits, nadat, ofschoon, omdat, opdat, tienzij, toen, voordat, zodat, zodra --> plek vaak na een komma, kan ook aan het begin van een zin

Slide 7 - Tekstslide

Signaalwoord
Oorzaak- gevolg

Slide 8 - Woordweb

Signaalwoord
voorwaarde

Slide 9 - Woordweb

Zinnen met twee of meer pv 's noem je ...?

Slide 10 - Open vraag

Hoewel dhr. Pietersen ziek was, gaf hij gewoon les.
Type pv ('s) en ow ('s)

Slide 11 - Open vraag

Deze prachtige, aangrijpende film over de Tweede Wereldoorlog draait alleen op woensdag en zondag in de bioscoop. pv-ow-gez-lv-mv-bwb

Slide 12 - Open vraag

Tegenwoordig (bepalen) Harold (voortduren) wat we doen in het weekend.
A
bepaald, voortdurend
B
bepaalt, voortdurend
C
bepaalt, voordurent
D
bepaalde, voortdurent

Slide 13 - Quizvraag

Zich kapot (schamen) heeft Dagmar de (beschadigen) huurfiets (inleveren).
A
schamende, beschadigde ingelevert
B
geschaamd, beschadigde, ingeleverd
C
schamend, beschadigde, ingeleverd
D
schamend, beschadigde, ingelevert

Slide 14 - Quizvraag

Breek af; apparaatje/ sateetje/ rekeningen/ strategieën/ ongemakkelijk/ beëdigd/ sportverslaggever

Slide 15 - Open vraag

OD onvoltooid deelwoord;
gebaren/ verbazen/ bukken

Slide 16 - Open vraag

Slide 17 - Tekstslide

Antwoorden Test of oefenboek?
Wie
Wil?

Slide 18 - Tekstslide