C TaalCompleet A1 - thema 4.10 De euro

C Thema 4.10 De euro
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2ISK

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

C Thema 4.10 De euro

Slide 1 - Tekstslide

de vorige les

Slide 2 - Tekstslide

Vandaag leer je ...
woordenschat over geld
 

Kan vragen en zeggen hoeveel iets
kost.

Slide 3 - Tekstslide

Het programma
WUP
TC A1, thema 4.10 De euro
Zelfstandig werken computer en boek TC

Slide 4 - Tekstslide

WUP 
zie volgende dia: Wie is er aan de beurt? (LINK). Wat hoor je. Zet een rondje om de woorden op het papier.

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Link

Thema 4.10 De euro

Slide 7 - Tekstslide

 4.10 De euro
  1. betalen
  2. de euro
  3. verschillend
  4. het briefje
  5. de munt
  6. de cent
  7. het bedrag
  8. gebruiken
  9. kosten
  10. bijna

Slide 8 - Tekstslide

betalen (ww)
  • geld geven in ruil voor iets anders

  • Ik betaal
  • Jij betaalt - Betaal jij?
  • Hij betaalt
  • Wij betalen

  • zin: Ik betaal de boodschappen.

Slide 9 - Tekstslide

de euro
  • de euro - de euro's

  • zin: Ik geef hem 1 euro.

Slide 10 - Tekstslide

verschillend
  • niet hetzelfde
  • verschillend <-> hetzelfde

  • zin: Een briefje van vijf en tien zijn verschillend van kleur.

Slide 11 - Tekstslide

het briefje
  • het briefje - de briefjes

  • zin: Hoeveel briefjes heb jij in je portemonnee?

 

Slide 12 - Tekstslide

de munt
  • de munt - de munten

  • zin: Ik heb twee munten in mijn portemonnee.

Slide 13 - Tekstslide

de cent
  • honderdste deel van een euro
  • de cent - de centen

  • zin: Hoeveel centen is
    € 2,39?
  • 239 centen

Slide 14 - Tekstslide

het bedrag
  • een hoeveelheid geld
  • wat je voor iets moet betalen

  • zin: Ik koop deze taart voor een bedrag van 15 euro.

Slide 15 - Tekstslide

gebruiken (ww)
  • Ik gebruik
  • Jij gebruikt - Gebruik jij?
  • Hij gebruikt
  • Wij gebruiken

  • zin: Ik gebruik een mes om de taart in stukken te snijden.

Slide 16 - Tekstslide

kosten (ww)
  • hoeveel geld je ervoor moet betalen

  • zin: Deze taart kost € 27,95.

Slide 17 - Tekstslide

bijna
  • nog net niet helemaal

  • zin: De taart is bijna klaar.

Slide 18 - Tekstslide

 4.10 De euro, luister, herhaal
  1. betalen
  2. de euro
  3. verschillend
  4. het briefje
  5. de munt
  6. de cent
  7. het bedrag
  8. gebruiken
  9. kosten
  10. bijna

Slide 19 - Tekstslide

Opdrachten ChatGPT- werkboekjes

Slide 20 - Tekstslide

Zelfstandig werken; TC A1/ A2

Slide 21 - Tekstslide

LessonUp
9 vragen

Slide 22 - Tekstslide

1 Hij ... de boodschappen.
(werkwoord betalen)

Slide 23 - Open vraag

2 Wat is het meervoud van 'euro'?
A
euros
B
euro's
C
euroen
D
euroos

Slide 24 - Quizvraag

3 Als iets niet hetzelfde is, dan is het ... .

Slide 25 - Open vraag

4Wat is het meervoud van 'het briefje'?
(lidwoord + woord)

Slide 26 - Open vraag

5 In mijn portemonnee
zitten briefjes en ... .

Slide 27 - Open vraag

6 Een kinderijsje kost 75 ... .
A
zent
B
euro
C
uero
D
cent

Slide 28 - Quizvraag

7 Ik koop deze fiets voor een ... van 150 euro.
A
bedraag
B
gebruik
C
bedrag
D
gebiuk

Slide 29 - Quizvraag

8 ... jij een lepel om soep te eten?

Slide 30 - Open vraag

9 Hoeveel ... een taart?

Slide 31 - Open vraag

10 De laatste vraag) Het is nu 14.30 uur.
We zijn ... klaar met school.
A
bijna
B
bjina
C
beina
D
bijnaa

Slide 32 - Quizvraag