Straling herhaling H2

Straling 
herhaling H2.1 t/m 2.3 HV3
1 / 45
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 45 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

Straling 
herhaling H2.1 t/m 2.3 HV3

Slide 1 - Tekstslide

Hoe was je vakantie?
A
Top
B
Mwah..
C
Blij dat ik weer naar school kan
D
Wanneer begint de kerstvakantie?

Slide 2 - Quizvraag

We gaan verder met waar we voor de vakantie gebleven zijn




EM-straling

Slide 3 - Tekstslide

Welk soort elektromagnetische straling wordt door je lichaam volledig tegengehouden?
A
Gammastraling
B
Radiogolven
C
Röntgenstraling
D
Licht

Slide 4 - Quizvraag

Welk van deze soorten straling is geen elektromagnetische straling?
A
gamma- en infrafroodstraling
B
bèta- en alfastraling
C
zichtbaar licht & uv-straling
D
radiogolven en zichtbaar licht

Slide 5 - Quizvraag

Welk soort elektromagnetische straling gaat wel door je spieren, maar niet door je botten?
A
Gammastraling
B
Radiogolven
C
Röntgenstraling
D
Licht

Slide 6 - Quizvraag

Welke elektromagnetische straling bevat het minste stralingsenergie
A
Zichtbaar licht
B
Microgolven
C
Uv Straling
D
IR straling

Slide 7 - Quizvraag

In vacuüm planten ALLE soorten elektromagnetische straling zich voort met de lichtsnelheid.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 8 - Quizvraag

Wat is de snelheid van het licht?
A
343 m/s
B
300000 km/s
C
300000 m/s
D
343 km/s

Slide 9 - Quizvraag

Noem 2 natuurlijke stralingsbronnen

Slide 10 - Woordweb

Wat is de halveringstijd?
A
de tijd wanneer het aantal protonen is gehalveerd
B
de tijd waarin de activiteit van een stof is gehalveerd
C
de tijd wanneer het aantal neutronen is gehalveerd
D
de tijd waarin het aantal moleculen zijn gehalveerd

Slide 11 - Quizvraag

Welke stof heeft de grootste halveringstijd?
A
A
B
B
C
C
D
D

Slide 12 - Quizvraag


De halveringstijd van deze stof is ...
A
5 uur
B
10 uur
C
20 uur
D
60 uur

Slide 13 - Quizvraag


Na hoeveel uur is er nog 1/8 van de stof over?
A
15 uur
B
20 uur
C
30 uur
D
60 uur

Slide 14 - Quizvraag

Waar of niet waar?
Stoffen bestaan uit atomen en atomen bestaan uit moleculen.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 15 - Quizvraag

Als een atoom instabiel is, kan het vervallen. Hierbij veranderen de atomen en komt straling vrij.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 16 - Quizvraag

Radioactieve atomen zijn altijd instabiel
A
juist
B
onjuist

Slide 17 - Quizvraag

Bij welke vorm van radioactief verval daalt het massagetal?
A
alfa-straling
B
bèta-straling
C
gamma-straling

Slide 18 - Quizvraag

Wat is alfa straling
A
Elektron
B
Helium deeltje
C
EM straling
D
Heliumkern

Slide 19 - Quizvraag

In de kern van een atoom vind je ...
A
Elektronen en Neutronen
B
Protonen en Elektronen
C
Protonen en Neutronen
D
Protonen, Elektronen en Neutronen

Slide 20 - Quizvraag

Wat is GEEN ioniserende straling
A
infrarood
B
alpha-straling
C
gamma-straling
D
beta-straling

Slide 21 - Quizvraag

Ioniserende straling
Ioniserende straling is straling die genoeg energie heeft om een elektron uit een atoom los te maken en een ion te creëren. Ioniserende straling kan verschillende vormen aannemen en zeer gevaarlijk zijn. 
Voorbeelden: alfa en bèta deeltjes of protonen, fotonen of neutronen 

Slide 22 - Tekstslide

Om welke soort straling gaat het bij dit verval?
A
alfa straling
B
beta straling
C
gamma straling

Slide 23 - Quizvraag

Alfa en beta straling zijn:
A
deeltjesstraling
B
elektromagnetische straling
C
zowel deeltjesstraling als elektromagnetische straling

Slide 24 - Quizvraag

Waarom gebruiken we lood om rontgen of radioactieve straling tegen te houden?
A
Het houdt de alfa straling tegen.
B
Het houdt de beta straling tegen.
C
Het houdt de gamma straling tegen.

Slide 25 - Quizvraag

Halveringsdikte geldt voor:
A
Alfa straling
B
Beta-straling
C
Gamma-straling
D
Alle straling

Slide 26 - Quizvraag

Wat is de halveringsdikte in de figuur hiernaast?
A
0,85 cm
B
1,0 cm
C
25 cm
D
50 cm

Slide 27 - Quizvraag

Wat is er zo gevaarlijk aan gamma straling?
A
Het is warm waardoor je oververhit raakt
B
Het gaat dwars door je lichaam en kan je cellen/dna kapot maken
C
Gamma, dat is toch een bouwmarkt?

Slide 28 - Quizvraag

Waarom worden radioactieve stoffen in een ziekenhuis gebruikt?

Slide 29 - Woordweb

Slide 30 - Video

Slide 31 - Video

Slide 32 - Link

Elektromagnetische straling
Deeltjes
Rontgenstraling
Gammastraling
Ultraviolette straling
Alfa straling
Beta straling
Infrarood straling

Slide 33 - Sleepvraag

Wat is het verschil tussen een röntgenfoto en een CT-scan?
A
CT-Scan is kleiner
B
CT-Scan is 3D
C
CT-Scan is goedkoper
D
CT-Scan gebruikt meer straling

Slide 34 - Quizvraag

Wat kan een CT-scanner niet opsporen?
A
afwijkingen aan bloedvaten
B
herseninfarcten
C
kleine tumoren
D
breuken

Slide 35 - Quizvraag

Bij het maken van een CT-scan is er sprake van...
A
Bestraling
B
Besmetting
C
Bestraling en besmetting

Slide 36 - Quizvraag

Hoe maakt een CT-scanner beelden van dwarsdoorsneden van je lichaam?
A
met röntgestraling
B
met een 3d scanner
C
met een fotocamera
D
met een 2d scanner

Slide 37 - Quizvraag

Bij medisch onderzoek wordt soms een tracer gebruikt.

Een goede tracer:

A
zendt alfastraling uit en heeft een kleine halfwaardetijd.
B
zendt gammastraling uit en heeft een kleine halfwaardetijd.
C
zendt alfastraling uit en heeft een grote halfwaardetijd.
D
zendt gammastraling uit en heeft een grote halfwaardetijd.

Slide 38 - Quizvraag

Wat zijn control rods in een kerncentrale?
A
Staven die elektrische stroom geleiden in de kernreactor.
B
Onderdelen die radioactief afval opslaan in de kerncentrale.
C
Instrumenten om de druk en temperatuur in de reactor te meten.
D
Staven die neutronen absorberen en de kettingreactie regelen.

Slide 39 - Quizvraag

Welke energieomzetting vindt plaats in een kerncentrale?
A
Bewegingsenergie --> chemische energie
B
Zwaarte-energie --> Elektrische energie
C
Kernenergie --> elektrische energie
D
Kernenergie --> chemische energie

Slide 40 - Quizvraag

Wat gebeurt er niet in de kerncentrale?
A
De turbine drijft de generator aan die elektriciteit levert
B
Bij de kernsplijting ontstaat warmte
C
Bij elke kernsplijting ontstaan er meerdere neutronen waardoor er steeds minder kernsplijtingen tegelijk komen
D
De warmte die ontstaat wordt gebruikt om water te veranderen in stoom

Slide 41 - Quizvraag

Wat is kernfusie
A
Een Helium atoom opsplitsen
B
Twee waterstofatomen samen voegen
C
Uranium atoom opsplitsen
D
Uranium en Rhodium samen voegen

Slide 42 - Quizvraag

Slide 43 - Tekstslide

Aan de slag
H2.3 afmaken:

Maken de vragen 21 t/m 23, 25 t/m 28, 30 , 32 en 33 (vwo)​
Maken de vragen 20 t/m 27 + 30 + 31 (havo)​
en nakijken (via Teams)
Bestudeer  H2.4
Maken vraag 34, 35, 37, 38 t/m 41, 43 t/m47 (havo)
Maken vraag 35 t/m 40, 42 t/m 47 (vwo)

Slide 44 - Tekstslide

Aan de slag
Afmaken de vragen 42 t/m 47 van H2.4. Bestudeer H2.5 en maak de vragen 50 t/m 54 + 63

Antwoorden controleren t/m H2.4 (antwoorden staan in TEAMS)

Slide 45 - Tekstslide