Woordenschat Taalcompleet B1 thema 4.4

• NT2
• MBO
• Studiejaar 1

Taalcompleet B1 thema 4.4  budget en schulden

Budget en schulden

Praat samen:

1. Hoeveel geld geef jij per maand uit?
2. Schrijf jij je uitgaven op?
3. Maak jij afspraken over geld? Met wie?
4. Koop jij makkelijk iets voor jezelf?
5. Denk je lang na voordat je iets koopt?

Sommige mensen .................. veel tijd .......... een hobby.

1. besteden aan
2. staan rood
3. houden over
4. willen met

Auto's rijden op ........................... of op stroom.

1. budget
2. brandstof
3. uitgave
4. toeslag

Met mijn ........................ kan ik niet elke maand nieuwe kleding kopen.

1. budget
2. abonnement
3. tegenwoordig
4. luxe

Sporten is goed voor je lichaam.
............................ geeft het je ook energie.

1. Ondanks
2. Behalve
3. Nooit
4. Daarnaast

Je moet ............................... €7,- betalen voor je pasje in de sportschool.

1. wekelijks
2. eenmalig
3. dagelijks
4. altijd

Dit heb je nodig van de bank als je een huis wilt kopen.

1. een discotheek
2. een bibliotheek
3. een hypotheek
4. een orthotheek

Wanneer kan je kinderbijslag aanvragen?

Iedereen moet belasting betalen over zijn ...............................................

1. kinderopvang
2. vakanties
3. luxe
4. inkomsten

Wanneer sta ik rood?

1. Wanneer ik meer geld uitgeef dan ik heb.
2. Wanneer ik evenveel geld uitgeef als ik heb.
3. Wanneer ik minder geld uitgeef dan ik heb.
4. Wanneer ik niets koop.

Welke kosten ken jij allemaal?
Kosten voor ...

....................... was een grote uitgave.

1. De som
2. De appel
3. Mijn nieuwe auto
4. Het budget

Welke kosten zijn vaste lasten?

Wat zijn GEEN vaste lasten?

1. gas
2. water
3. salaris
4. hypotheek

Welk abonnementen heb jij?

Ik heb dit jaar ............uitgegeven
en .......... geld bespaard.

1. veel - een hoop
2. weinig - een hoop
3. veel - de brandstof
4. weinig - rood staan

Ik houd van ..........: een dure auto, merkkleding en verre vakanties.

1. kinderopvang
2. de verzekering
3. luxe
4. de hypotheek

Wat is kinderopvang?

Welke verzekeringen ken jij?
Noem er zoveel mogelijk

.......................... heeft bijna
iedereen een telefoon.

1. Gisteren
2. Een hoop
3. Besteden aan
4. Tegenwoordig