Taal, woordenschat, werkwoorden en meer. Opdracht 28 mei.

Lees de woorden en hun betekenis goed door.
politie:  organisatie, belast met het handhaven van de wetten en regels
schooljaar:  jaar, lopend van zomervakantie tot zomervakantie
augustus:  achtste maand van het jaar
's avonds: in de avond uren
schilderij:  geschilderde voorstelling op een paneel of doek
horloge: om de pols of in een zak gedragen klokje
lucifers: houtje met kop van zwavel, om vuur te maken
sportschoenen: schoenen die je draagt tijdens het beoefenen van een sport.
1 / 54
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsPraktijkonderwijsLeerjaar 1-3

In deze les zitten 54 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Lees de woorden en hun betekenis goed door.
politie:  organisatie, belast met het handhaven van de wetten en regels
schooljaar:  jaar, lopend van zomervakantie tot zomervakantie
augustus:  achtste maand van het jaar
's avonds: in de avond uren
schilderij:  geschilderde voorstelling op een paneel of doek
horloge: om de pols of in een zak gedragen klokje
lucifers: houtje met kop van zwavel, om vuur te maken
sportschoenen: schoenen die je draagt tijdens het beoefenen van een sport.

Slide 1 - Tekstslide

Nederlands
Lees de opdrachten goed door!

Slide 2 - Tekstslide

Sleep de woorden
naar het juiste plaatje.
8
Sportschoen
politie
lucifers
schooljaar
horloge
augustus
schilderij
's avonds

Slide 3 - Sleepvraag

Kies het juiste woord uit.
Het nieuwe.............. is begonnen.
A
sportschoenen
B
lucifers
C
schooljaar
D
politie

Slide 4 - Quizvraag

Kies het juiste woord uit.
In de winkel koop ik nieuwe .................
A
augustus
B
sportschoenen
C
horloge
D
politie

Slide 5 - Quizvraag

Kies het juiste woord uit.
In het museum zag ik een oud ..............
A
politie
B
lucifers
C
schilderij
D
's avonds

Slide 6 - Quizvraag

Kies het juiste woord uit.
In de maand .............. gaan we vaak op reis.
A
politie
B
augustus
C
schilderij
D
's avonds

Slide 7 - Quizvraag

Kies het juiste woord uit.
Moet jij 's ochtends of .............. de hond uitlaten?
A
politie
B
lucifers
C
schilderij
D
's avonds

Slide 8 - Quizvraag

Kies het juiste woord uit.
Mijn broer werkt bij de ..............
A
politie
B
lucifers
C
schilderij
D
's avonds

Slide 9 - Quizvraag

Kies het juiste woord uit.
Met .............. moet je voorzichtig zijn.
A
politie
B
lucifers
C
schilderij
D
's avonds

Slide 10 - Quizvraag

Kies het juiste woord uit.
Bibi kreeg voor haar verjaardag een mooi ..............
A
horloge
B
lucifers
C
schilderij
D
's avonds

Slide 11 - Quizvraag

Lees goed deze uitleg!
De volgende opdrachten hebben te maken met werkwoorden.
Er staat een werkwoord .
Vul de juiste vorm van dat werkwoord in!
Bijvoorbeeld:
veranderen
ik................
Dan vul jij in: verander

Slide 12 - Tekstslide

Vul de juiste werkwoordsvorm in!
veranderen
Ik..........

Slide 13 - Open vraag

Vul de juiste werkwoordsvorm in!
veranderen
Hij..........

Slide 14 - Open vraag

Vul de juiste werkwoordsvorm in!
veranderen
het weer ..........

Slide 15 - Open vraag

Vul de juiste werkwoordsvorm in!
verzamelen
ik..........

Slide 16 - Open vraag

Vul de juiste werkwoordsvorm in!
verzamelen
hij ..........

Slide 17 - Open vraag

Vul de juiste werkwoordsvorm in!
verzamelen
mijn vader ..........

Slide 18 - Open vraag

Vul de juiste werkwoordsvorm in!
tekenen
ik ..........

Slide 19 - Open vraag

Vul de juiste werkwoordsvorm in!
tekenen
hij ..........

Slide 20 - Open vraag

Vul de juiste werkwoordsvorm in!
tekenen
de kunstenaar..........

Slide 21 - Open vraag

Vul de juiste werkwoordsvorm in!
vertellen
ik ..........

Slide 22 - Open vraag

Vul de juiste werkwoordsvorm in!
vertellen
hij ..........

Slide 23 - Open vraag

Vul de juiste werkwoordsvorm in!
veranderen
de meester ..........

Slide 24 - Open vraag

Vul de juiste werkwoordsvorm in!
groeien
ik ..........

Slide 25 - Open vraag

Vul de juiste werkwoordsvorm in!
groeien
hij ..........

Slide 26 - Open vraag

Vul de juiste werkwoordsvorm in!
groeien
de kleuter ..........

Slide 27 - Open vraag

Vul de juiste werkwoordsvorm in!
zaaien
ik ..........

Slide 28 - Open vraag

Vul de juiste werkwoordsvorm in!
zaaien
hij ..........

Slide 29 - Open vraag

Vul de juiste werkwoordsvorm in!
zaaien
de boer ..........

Slide 30 - Open vraag

Voozetsels

Slide 31 - Tekstslide

Lees de uitleg:
Een voorzetsel staat vaak voor een zelfstandig naamwoord.

Een voorzetsel vertelt iets over de :
1. plaats:  achter, op , naast, onder, binnen, boven, buiten.
       Voorbeeld: De kat zit op de kast.
2. Tijd: na, voor , tijdens, omstreeks
        Voorbeeld: Na de zomervakantie gaan we weer naar school toe.

Slide 32 - Tekstslide

LET OP:
Soms heb je niet te maken met een voorzetsel maar met een werkwoord dat uit twee delen bestaat.

Nakijken:  Ik kijk mijn huiswerk na.
Opvegen:  Ik veeg de geknoeide melk op.
Na en op zijn in deze zinnen geen voorzetsels.
Ze horen bij het werkwoord.

Slide 33 - Tekstslide

Sleep de woorden naar de juiste hoek.
Voorzetsel
geen voorzetsel
onder
dragen
tijdens
naast
mogen
werken
laten
bij
nakijken
achter
lopen
na
dus
voor
alleen

Slide 34 - Sleepvraag

Vul het juiste voorzetsel in .
Er ligt een propje ........ de grond.

Slide 35 - Open vraag

Vul het juiste voorzetsel in.
We kijken ..........het raam ............buiten.

Slide 36 - Open vraag

Vul het juiste voorzetsel in.
De kat zit hoog ....... de boom ....... een tak.

Slide 37 - Open vraag

Vul het juiste voorzetsel in.
Ik kom je ...... vijf uur halen.

Slide 38 - Open vraag

Vul het juiste voorzetsel in.
Max rijdt snel ....... Bart aan.

Slide 39 - Open vraag

Vul het juiste voorzetsel in.
De schuur staat ....... de tuin.

Slide 40 - Open vraag

Kijk goed naar deze voorbeelden!



De agent verhindert ons door te rijden. => verhinderen
De inbreker ontloopt zijn straf niet. => ontlopen

Je zoekt dus het werkwoord op in de zin. Je schrijft het hele werkwoord op. 

Slide 41 - Tekstslide

Zoek het werkwoord. Schrijf het HELE werkwoord op.

Tim klautert als een kat in de boom.

Slide 42 - Open vraag

Zoek het werkwoord. Schrijf het HELE werkwoord op.

De kapitein schreeuwt naar de soldaten.

Slide 43 - Open vraag

Zoek het werkwoord. Schrijf het HELE werkwoord op.

Kim treuzelt bij het ontbijt.

Slide 44 - Open vraag

Zoek het werkwoord. Schrijf het HELE werkwoord op.

Peter verdeelt zijn knikkers.

Slide 45 - Open vraag

Zoek het werkwoord. Schrijf het HELE werkwoord op.

De jongen schrijft op zijn blaadje.

Slide 46 - Open vraag

Kijk naar het voorbeeld.
Schrijf de tegenstelling op.

Een levende tak.- een........ tak

jij schrijft op: dode

Succes!

Slide 47 - Tekstslide

Schrijf de tegenstelling op.

Een droge handdoek- een ......handdoek

Slide 48 - Open vraag

Schrijf de tegenstelling op.

een onbewolkte lucht- .een ...........lucht

Slide 49 - Open vraag

Schrijf de tegenstelling op.

Een rustige straat - een ........ straat

Slide 50 - Open vraag

Schrijf de tegenstelling op.

Een lichte vracht - een .......... vracht.

Slide 51 - Open vraag

Schrijf de tegenstelling op.

Een mooi schilderij - een ........ schilderij

Slide 52 - Open vraag

Schrijf de tegenstelling op.

Een kleine steen - een .......... steen

Slide 53 - Open vraag

Je bent nu klaar met deze les.


Sluit lesson up af en ga verder met muiswerk of score.

Als je op het onderstreepte woord klikt word je gelijk doorgestuurd naar de inlogpagina.


Slide 54 - Tekstslide