Onderwerp

Taal
Doel van de les:
Ik kan het onderwerp vinden in een zin.
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
TaalSpeciaal OnderwijsLeerroute 6

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Taal
Doel van de les:
Ik kan het onderwerp vinden in een zin.

Slide 1 - Tekstslide

Wat is het onderwerp?
Het onderwerp vertelt wie of wat er iets doet.
Om het onderwerp in een zin te vinden heb je 
de persoonsvorm nodig.

Slide 2 - Tekstslide

Hoe kan je de persoonsvorm vinden in een zin?
Door van de zin een vraagzin te maken. 
De persoonsvorm komt dan vooraan in de zin te staan.
Weet je het nog?

Slide 3 - Tekstslide

Mijn broer koopt een reep chocola. 
Als je deze zin vragend maakt wordt hij zo:

Koopt mijn broer een reep chocola?
De persoonsvorm is koopt.

Slide 4 - Tekstslide

Hoe vind je het onderwerp?
Het onderwerp vind je door:
Wie of wat + persoonsvorm.

Slide 5 - Tekstslide

Ik fiets naar de winkel.
De persoonsvorm is....
(maak de zin vragend)
FIETS

Slide 6 - Tekstslide

Ik fiets naar de winkel.
Wie of wat fietst?


Slide 7 - Tekstslide

Ik fiets naar de winkel.
Wie of wat fietst?
Ik! 

Het onderwerp van de zin is dus IK.

Slide 8 - Tekstslide

Nu jij!

Slide 9 - Tekstslide

Wat is in deze zin de persoonsvorm?

De juf geeft de leerlingen een compliment.

Slide 10 - Open vraag

Wat is in deze zin het onderwerp?
(wie of wat geeft?)
De juf geeft de leerlingen een compliment.

Slide 11 - Open vraag


Wat is de persoonsvorm?
De hond blaft tegen de meneer.
A
De hond
B
de meneer
C
blaft
D
tegen

Slide 12 - Quizvraag


Wat is het onderwerp?
De hond blaft tegen de meneer.
A
De hond
B
de meneer
C
blaft
D
tegen

Slide 13 - Quizvraag


Wat is de persoonsvorm?
Het meisje zit op een rode fiets.
A
zit
B
het meisje
C
fiets
D
rode

Slide 14 - Quizvraag


Wat is het onderwerp?
Het meisje zit op een rode fiets.
A
zit
B
het meisje
C
fiets
D
rode

Slide 15 - Quizvraag


De hond rent rondjes door de tuin.

Slide 16 - Open vraag


De mensen schreeuwen naar de president.

Slide 17 - Open vraag


In de zomer maaien de boeren het gras.

Slide 18 - Open vraag


De vogels vliegen in het najaar naar het zuiden.

Slide 19 - Open vraag


De bel gaat voor de pauze.

Slide 20 - Open vraag


De zanger geeft een prachtig concert.

Slide 21 - Open vraag


Dit is de laatste zin van deze les :)

Slide 22 - Open vraag

Opdracht
Pak een potlood en je schrijfschrift. 
Schrijf de volgende zinnen over.
Kleur de persoonsvorm geel en het onderwerp blauw.

Slide 23 - Tekstslide


1. Wij kopen ons brood bij de bakker.
2. De broodjes van de bakker smaken lekker.
3. Veel boodschappen halen we bij de supermarkt. 
4. Daar hebben ze meer spullen dan de buurtwinkel.
5. Soms gaan wij naar de groenteboer.
6. De mensen kennen zelfs onze namen daar.
7. Voor biefstuk fietst papa naar de slager.
8. Bij de slager krijgt mijn zusje altijd een plakje worst.

Slide 24 - Tekstslide


1. Kopen wij ons brood bij de bakker?
2. Smaken de broodjes van de bakker lekker?
3. Halen we veel boodschappen bij de supermarkt?
4. Hebben ze daar meer spullen dan de buurtwinkel?
5. Gaan wij samen naar de groenteboer?
6. Kennen de mensen zelfs onze namen daar?
7. Fietst papa voor biefstuk naar de slager?
8. Krijgt mijn zusje altijd een plakje worst bij de slager?

Slide 25 - Tekstslide


Hoe vind je het onderwerp?

Slide 26 - Woordweb