Persoonsvorm en onderwerp

• Basisschool

Persoonsvorm 

en

 onderwerp

Wat is de persoonsvorm in de volgende zin?

Wij zetten de fietsen buiten.

Wij zetten de fietsen buiten.

Zin vragend maken:

Zetten wij de fietsen buiten?

of

Van meervoud naar enkelvoud:

Ik zet de fiets buiten.

Wat is het onderwerp in de volgende zin?

Wij zetten de fietsen buiten.

Wij zetten de fietsen buiten.

Wie of wat zetten de fietsen buiten?

wij

Zoek de persoonsvorm:
De groenteboer gaf een paprika.

Zoek het onderwerp:
De groenteboer gaf een paprika.

De groenteboer gaf een paprika.

Persoonsvorm:

Gaf de groenteboer een paprika?

Onderwerp:

Wie gaf een paprika?

De groenteboer

Zoek de persoonsvorm:
De vrouw kreeg een mooie roos.

Zoek het onderwerp:
De vrouw kreeg een mooie roos.

De vrouw kreeg een mooie roos.

Persoonsvorm:

Kreeg de vrouw een mooie roos?

Onderwerp:

Wie kreeg een mooie roos?

De vrouw

Zoek de persoonsvorm:

Jeanet leende haar vriendin elke maand een boek.

Zoek het onderwerp:

Jeanet leende haar vriendin elke maand een boek.

Jeanet leende haar vriendin elke maand een boek.

Persoonsvorm:

Leende Jeanet haar vriendin elke maand een boek?

Onderwerp:

Wie leende haar vriendin elke maand een boek?

Jeanet

Zoek de persoonsvorm:
Ik mail mijn zusje.

Zoek het onderwerp:
Ik mail mijn zusje.

Ik mail mijn zusje.

Persoonsvorm:

Mail ik mijn zusje?

Onderwerp:

Wie mailt mijn zusje?

Ik

Zoek de persoonsvorm:
Wij maken voor jou een nieuwe vlieger.

Zoek het onderwerp:
Wij maken voor jou een nieuwe vlieger.

Wij maken voor jou een nieuwe vlieger.

Persoonsvorm:

Maken wij voor jou een nieuwe vlieger?

Onderwerp:

Wie maken voor jou een nieuwe vlieger?

Wij

Zoek de persoonsvorm:

De meester deelde de nieuwe boeken uit.

Zoek het onderwerp:

De meester deelde de nieuwe boeken uit.

De meester deelde de nieuwe boeken uit.

Persoonsvorm:

Deelde de meester de nieuwe boeken uit?

Onderwerp:

Wie deelde de nieuwe boeken uit?

De meester

Zoek de persoonsvorm:
Opa zette voor oma een kop koffie.

Zoek het onderwerp:
Opa zette voor oma een kop koffie.

Opa zette voor oma een kop koffie.

Persoonsvorm:

Zette opa voor oma een kop koffie?

Onderwerp:

Wie zette voor oma een kop koffie?

Opa

Zoek de persoonsvorm:
De slager gaf mij een stuk vlees.

Zoek het onderwerp:
De slager gaf mij een stuk vlees.

De slager gaf mij een stuk vlees.

Persoonsvorm:

Gaf de slager mij een stuk vlees?

Onderwerp:

Wie gaf mij een stuk vlees?

De slager

Zoek de persoonsvorm:
De les is nu klaar.

Zoek het onderwerp:
De les is nu klaar.

De les is nu klaar.

Persoonsvorm:

Is de les nu klaar?

Onderwerp:

Wat is nu klaar?

De les