woordenschat 1 - werken in de horeca

Welke 5 branches ken je
1 / 23
volgende
Slide 1: Open vraag
NederlandsPraktijkonderwijsLeerjaar 1

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Welke 5 branches ken je

Slide 1 - Open vraag

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Welke beroepen horen bij
de HORECA branche

Slide 4 - Woordweb

Servies 
bestek
Koksmes
Pollepel
Garde
Opscheplepel

Slide 5 - Sleepvraag

Spatel
Snijplank
Dunschiller 
Springvorm
Ovenschaal
Koekenpan

Slide 6 - Sleepvraag

Kookwekker
Kaasschaaf
maatbeker
Weegschaal
Handmixer
Keukenmachine
Koffiezetapparaat

Slide 7 - Sleepvraag

Het woord HORECA is een afkorting van....... welke 3 woorden

Slide 8 - Open vraag

In de horeca is hygiënisch werken erg belangrijk omdat....
A
je vaak met dranken en voedsel werkt
B
je het je gasten graag naar het zin maakt
C
je tijdens je werk vaak aan veel dingen tegelijk moet denken
D
andere mensen vrij zijn

Slide 9 - Quizvraag

In de horeca werk je vaak op tijden dat.......
A
je vaak met dranken en voedsel werkt
B
je het je gasten graag naar het zin maakt
C
je tijdens je werk vaak aan veel dingen tegelijk moet denken
D
andere mensen vrij zijn

Slide 10 - Quizvraag

In de horeca moet je goed om kunnen gaan met werkdruk, omdat.....
A
je vaak met dranken en voedsel werkt
B
je het je gasten graag naar het zin maakt
C
je tijdens je werk vaak aan veel dingen tegelijk moet denken
D
andere mensen vrij zijn

Slide 11 - Quizvraag

Klantgericht werken betekent........
A
je vaak met dranken en voedsel werkt
B
het je gasten graag naar het zin maken
C
je tijdens je werk vaak aan veel dingen tegelijk moet denken
D
andere mensen vrij zijn

Slide 12 - Quizvraag

Welk woord moet op de ......puntjes
"Met een ...... weeg je de juiste hoeveelheid meel af.
A
maatbeker
B
springvorm
C
weegschaal
D
keukenmachine

Slide 13 - Quizvraag

Welk woord moet op de ......puntjes
"De cake bak je in een ....... in de oven
A
maatbeker
B
springvorm
C
weegschaal
D
keukenmachine

Slide 14 - Quizvraag

Welk woord moet op de ......puntjes
"Vervolgens kun je met een ........... de groenten in blokjes snijden
A
Dunschiller
B
koksmes
C
handmixer
D
keukenmachine

Slide 15 - Quizvraag

Welk woord moet op de ......puntjes
"Met een ........ meet je de juiste hoeveelheid water voor de soep af."
A
Dunschiller
B
koksmes
C
Maatbeker
D
Weegschaal

Slide 16 - Quizvraag

Welke 3 woorden horen bij "Schillen en snijden"
snijplank - glas - bestek - keukenmachine - dunschiller - handmixer - koksmes - servies

Slide 17 - Open vraag

Welke 3 woorden horen bij "tafel dekken"
snijplank - glas - bestek - keukenmachine - dunschiller - handmixer - koksmes - servies

Slide 18 - Open vraag

Welk gereedschap hoort bij de omschrijving.
"Bakken van groente, vlees of vis doe je in een......."

Slide 19 - Open vraag

Welk gereedschap hoort bij de omschrijving.
"Afwegen van producten doe je met een.........."

Slide 20 - Open vraag

Welk gereedschap hoort bij de omschrijving.
"Etenswaren scheiden van vocht doe je met een.........."

Slide 21 - Open vraag

Welk gereedschap hoort bij de omschrijving.
"Waar doe je gerechten in om ze te kunnen bakken in een over.........."

Slide 22 - Open vraag

Het lijkt mij leuk om later in de Horeca branche te werken?
Ja
Nee

Slide 23 - Poll