In deze les zitten 48 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
oefentoets H6
woensdag 21 april PW H6
6.1 t/m 6.4
blz. 60 t/m 95
Slide 1 - Tekstslide
oefentoets H6
bij deze oefentoets mag je je boek er bij gebruiken
Maak je deze oefentoets goed?
Dan krijg je 0,5 punt boven op je proefwerkcijfer!
Slide 2 - Tekstslide
De reactie-afstand is de afstand die je aflegt in de reactietijd
A
waar
B
niet waar
Slide 3 - Quizvraag
De reactieafstand is 25,8 m en de remweg is 36,8 m. Hoe groot is de stopafstand?
A
11 meter
B
25,8 meter
C
36,8 meter
D
62,6 meter
Slide 4 - Quizvraag
Is de stopafstand hetzelfde als de remweg ?
A
Nee
B
Ja
Slide 5 - Quizvraag
De kracht van machines is mechanische kracht
A
waar
B
niet waar
Slide 6 - Quizvraag
De reactietijd is de tijd tussen zien en reageren
A
waar
B
niet waar
Slide 7 - Quizvraag
noem 3 oorzaken die de reactietijd beïnvloeden
Slide 8 - Open vraag
Geef de formule voor de berekening van de gemiddelde snelheid.
Slide 9 - Open vraag
Een motorrijder ziet dat een auto voor hem stopt. Hij remt zo snel mogelijk. De motor staat pas na 38 meter stil. De remweg van de motorrijder was 26 meter. Bereken hoe lang zijn reactie-afstand was. Geef ook je berekening.
Slide 10 - Open vraag
Is de stopafstand hetzelfde als de remweg ?
A
Nee
B
Ja
Slide 11 - Quizvraag
Een naderende auto heeft een snelheid van 12 m/s. De automobilist reageert direct. De reactietijd van de automobilist is 1,5 s. De remweg is 10 m. Wat is de stopafstand van deze auto?
A
22 m
B
10 m
C
28 m
D
12 m
Slide 12 - Quizvraag
Een kracht werkt altijd op een voorwerp. Welke effecten kan een kracht op een voorwerp hebben?
A
De vorm van het voorwerp verandert.
B
De samenstelling van het voorwerp verandert.
C
De snelheid waarmee het voorwerp beweegt verandert.
D
De richting waarin het voorwerp beweegt verandert.
Slide 13 - Quizvraag
Bij een grotere remkracht is de remweg groter
A
Waar
B
Niet waar
Slide 14 - Quizvraag
Een kracht kan de vorm van iets veranderen.
A
waar
B
niet waar
Slide 15 - Quizvraag
Een fietser rijdt met een snelheid van 18 km/h. Hij wil remmen voor een zebrapad. Zijn reactietijd is 0,8 s. Hoe groot is zijn reactieafstand?
A
4 m
B
22,5m
C
14,4m
D
het goede antwoord staat er niet tussen
Slide 16 - Quizvraag
Lees de grootte van de kracht op de krachtmeter af. De kracht is...
A
2,5N
B
2,2N
C
2,6N
D
2,8N
Slide 17 - Quizvraag
Uitspraak 1: ‘Als de massa groter is, dan is de stopafstand ook groter.’ Uitspraak 2: ‘Als de remkracht groter is, dan is de stopafstand ook groter.’ Welke uitspraak is juist?
A
Alleen uitspraak 1 is juist.
B
Alleen uitspraak 2 is juist.
C
Uitspraak 1 en 2 zijn beide juist.
D
Geen van beide uitspraken is juist.
Slide 18 - Quizvraag
De remweg is niet altijd even lang. Door welke dingen (3) verandert de remweg van een auto?
Slide 19 - Open vraag
De tijd is 5 seconde. De snelheid is 50 m/s. Hoe groot is de afstand?
Slide 20 - Open vraag
Leg uit, hoe werkt een airbag, waar zitten airbags.
Slide 21 - Open vraag
Hoe komt het dat de remweg van een vrachtwagen langer is dan die van een auto?
A
Een vrachtwagen heeft een grotere lengte
B
Een vrachtwagen heeft een grotere massa
C
Een vrachtwagen heeft slechter contact met de weg
D
Een vrachtwagen heeft slechtere remmen
Slide 22 - Quizvraag
Wat wordt bedoeld met reactieafstand?
A
de tijd je aflegt tijdens de reactieafstand
B
de afstand die je aflegt in de reactietijd
C
de stop- en reactie afstand samen
D
de reactie tijd en stopafstand samen
Slide 23 - Quizvraag
Wat is geen kenmerk van een kracht
A
je kan een voorwerp van richting veranderen
B
Je kan een voorwerp vervormen
C
Je kan een voorwerp van snelheid veranderen
D
Je kan krachten zien
Slide 24 - Quizvraag
Tijdens de reactietijd blijft de snelheid constant.
A
waar
B
niet waar
Slide 25 - Quizvraag
De reactietijd wordt vergroot door:
A
gladde weg
B
snelheid van de auto
C
medicijngebruik
D
massa van de auto
Slide 26 - Quizvraag
6. Hoe groot is de zwaartekracht op een fiets van 11,2 kg?
Slide 27 - Open vraag
De remweg is alleen afhankelijk van je snelheid.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 28 - Quizvraag
Wat is de formule om de stopafstand te bereken?
A
Stopafstand = reactieafstand x remafstand
B
Stopafstand = reactieafstand : remafstand
C
Stopafstand =
totale remafstand
D
Stopafstand = reactieafstand + remafstand
Slide 29 - Quizvraag
De remweg van een auto is altijd even lang.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 30 - Quizvraag
Als je iemand achter op je fiets hebt, dan wordt je remweg langer. Hoe komt dat?
A
De beginsnelheid is dan kleiner.
B
De massa is dan groter.
C
De remkracht is dan groter.
D
De remkracht is dan kleiner.
Slide 31 - Quizvraag
Als je erg moe bent is je reactietijd korter.
A
waar
B
niet waar
Slide 32 - Quizvraag
een lange remweg komt door
A
een goed profiel
B
de reactietijd
C
woonerf
D
hoge snelheid
Slide 33 - Quizvraag
Wat is de formule van snelheid?
A
v=t/s
B
t=v/s
C
s=v/t
D
v=s/t
Slide 34 - Quizvraag
Bij een versnelde beweging wordt de snelheid
A
groter
B
kleiner
Slide 35 - Quizvraag
Bij een vertraagde beweging wordt de snelheid
A
kleiner
B
groter
Slide 36 - Quizvraag
Je remweg is afhankelijk van de snelheid waarmee je rijdt. Als je snelheid groter wordt, dan wordt je remweg
A
Groter
B
Kleiner
Slide 37 - Quizvraag
Wat is snelheid?
A
De afstand die je aflegt in een uur
B
De afstand die je aflegt in een bepaalde tijd
C
De tijd die je nodig hebt om een kilometer af te leggen
D
De tijd die je nodig hebt om een meter af te leggen
Slide 38 - Quizvraag
Als het sneeuwt, wordt de remweg langer. Hoe komt dat?
A
Omdat de luchtweerstand is afgenomen.
B
Omdat de luchtweerstand is toegenomen.
C
omdat de schuifweerstand is afgenomen.
D
Omdat de schuifweerstand is toegenomen.
Slide 39 - Quizvraag
De stopafstand is
A
Reactieafstand + remweg
B
Reactieafstand + reactietijd
C
Hoe lang het duurt voor je stopt
D
De afstand tot het stopbord
Slide 40 - Quizvraag
Paul moet plotseling remmen voor een stilstaande auto. Zijn reactieafstand is 3,9 meter. De remweg is 5,1 meter. Bereken de stopafstand van de scooter.
A
1.2 m
B
9 m
C
7 m
D
5.1 m
Slide 41 - Quizvraag
Zwaartekracht is de kracht die
A
voorwerpen naar de aarde toe trekt
B
voorwerpen laat zweven
Slide 42 - Quizvraag
Wat is de eenheid van Kracht?
A
kilometer
B
kilogram
C
Newton
D
Pascal
Slide 43 - Quizvraag
Wat is de remweg?
A
de lengte van de remsporen
B
een weg waarop je goed kunt remmen
C
de afstand die tijdens het remmen wordt afgelegd
D
De tijd die je nodig hebt alvorens je gaat remmen
Slide 44 - Quizvraag
Noem vier soorten krachten.
Slide 45 - Open vraag
Noem 3 veiligheidsmaatregelen die in een auto zitten.
Slide 46 - Open vraag
Wat is de eenheid van snelheid?
Slide 47 - Open vraag
Je rent de 60 meter sprint in 8 seconden. Wat is dan je gemiddelde snelheid?