KB3A H8 Getallen 8.1 t/m 8.4

Hoofdstuk 8
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
WiskundeMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 8

Slide 1 - Tekstslide

Waar gaat het hoofdstuk over?

Slide 2 - Woordweb

Wat wordt bedoeld met de wetenschappelijke notatie?

Slide 3 - Open vraag

Grote getallen en kleine getallen
Duizend: 3 nullen
Miljoen: 6 nullen
Miljard: 9 nullen
Biljoen: 12 nullen 

Omdat veel getallen bijna niet goed te schrijven zijn gebruiken ze de wetenschappelijk notatie. 

Slide 4 - Tekstslide

Bij grote getallen
Bij grote getallen schrijf je de wetenschappelijke notatie met een x 10 en dan positieve macht boven de 10. Dit geeft namelijk aan dat het getal in het 'echt' eigenlijk veel groter is. 
Bijvoorbeeld:
2 345 891 290 -> rond dit af op 1 getal achter de komma 2,3 
Dan tel je hoeveel kleiner je het gemaakt hebt: 9 keer. 
Dan moet er dus komen te staan: 2,3 x 10 9

Slide 5 - Tekstslide

Bij kleine getallen
Bij kleine getallen schrijf je de wetenschappelijke notatie met een x 10 en dan een negatieve macht boven de 10. Dit geeft namelijk aan dat het getal in het 'echt' kleiner is. 
Bijvoorbeeld:
0,000009478  -> rond af op 1 getal achter de komma: 9,47 -> 9,5
Dan tel je hoeveel je de komma naar rechts geschoven hebt: 6 x
Dan moet er dus komen te staan: 9,5 x 10-6

Slide 6 - Tekstslide

Schrijf het getal in de wetenschappelijke notatie:
0,000567

Slide 7 - Open vraag

Schrijf het getal in de wetenschappelijke notatie:
1 234 567

Slide 8 - Open vraag

Welk antwoord hoort bij onderstaand getal:

1,2x108
A
127900678
B
124523679

Slide 9 - Quizvraag

Welk antwoord hoort bij onderstaand getal:

5,67x105
A
0,00005689345
B
0,0000564278

Slide 10 - Quizvraag

Wat is het juiste antwoord?

0,00124
A
2,1 x 10 ^-12
B
2,1 x 10^12
C
1,2 x 10^-12
D
1,2 x 10^12

Slide 11 - Quizvraag

Tijdseenheden
Belangrijke tijdseenheden die je bij de vragen nodig gaat hebben zijn:
1 uur = 60 minuten
1 minuut = 60 seconden
1 dag = 24 uur
1 etmaal = 24 uur
1 jaar = 52 weken = 365 dagen
1 week = 7 dagen 
Deze heb je nodig bij alle opgaven in het boek en in de toets. 

Slide 12 - Tekstslide

Omrekenen van tijd
Als je van uren naar minuten gaat doe je altijd: x 60
Ga je van minuten naar uren dan doe je altijd: :60 

Als je van dagen naar uren gaat doe je altijd: x 24
Ga je van uren naar dagen, dan doe je altijd: : 24 

Enzovoort met alle dingen! 

Slide 13 - Tekstslide

Bereken
3,15 uur = .... uur en .... minuten
A
3 uur en 15 minuten
B
3 uur en 9 minuten
C
3 uur en 45 minuten
D
3 uur en 12 minuten

Slide 14 - Quizvraag

Oplossing:

3,15 uur = 3 hele uren en 0,15 van 60 minuten 
Je moet van uren naar minuten dus doe je x 60.
0,15 x 60 = 9 minuten 

Slide 15 - Tekstslide

Bereken
2,9 dagen = ... dagen + .... uren + ..... minuten
A
2 dagen, 22 uren, 9 minuten
B
2 dagen, 21 uren, 9 minuten
C
2 dagen, 21 uren, 36 minuten
D
2 dagen, 22 uren, 36 minuten

Slide 16 - Quizvraag

Oplossing:
2,9 dagen = 2 hele dagen en 0,9 uren van 24.
Je moet van dagen naar uren, dus x 24. 
0,9 x 24 = 21,6 uren.
21,6 uren = 21 hele uren en 0,6 minuten van 60.
Je moet van uren naar minuten, dus x 60
0,6 x 60 = 36 minuten

Dus: 2,9 dagen = 2 dagen, 21 uren, 36 minuten 

Slide 17 - Tekstslide

Huiswerk
Dinsdag 26 januari
1e lesuur: herhaling opgave 1 t/m 8
Blz.  159 t/m 161 

Vrijdag 29 januari 
3e lesuur: toets H8
In plaats  van woensdag 27 januari!!!

Slide 18 - Tekstslide