WH-Questions (T3)

WH-QUESTIONS
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

WH-QUESTIONS

Slide 1 - Tekstslide

Sleep de gele kaartjes naar de juiste vertaling
WAT
WELKE
WIE
WAAROM
WAAR
WANNEER
HOE
HOW
WHO
WHAT
WHY
WHEN
WHICH
WHERE

Slide 2 - Sleepvraag

WH-QUESTIONS
De 'WH-questions' zijn Engelse vragen die beginnen met
 de volgende woorden: 
what - which - who- why - where - when - how

Deze woorden worden aan het begin van de vraag gebruikt om specifiek ergens iets over te vragen.

Ze heten 'WH-questions' omdat de meeste woorden die aan het begin staan van zo'n vraag beginnen met WH.


Slide 3 - Tekstslide

WH-QUESTIONS
"What" (wat): bij vragen naar informatie over iets of keuzes met veel mogelijkheden
EXAMPLE: 
What is your favourite food?
What drink do you like the most?

"Which" (welke): bij vragen naar een keuze
EXAMPLE: 
Which drink do you like the most, Fanta or Sprite?

Slide 4 - Tekstslide

WH-QUESTIONS
"Who" (wie): bij vragen naar een persoon
EXAMPLE: 
Who is that girl at the door?

"Why" (waarom): bij vragen naar een reden
EXAMPLE: 
Why did you do that?

Slide 5 - Tekstslide

WH-QUESTIONS
"Where" (waar): bij vragen naar een plaats
EXAMPLE: 
Where were you born?

"When" (wanneer): bij vragen naar een tijdstip
EXAMPLE: 
When is your birthday?

Slide 6 - Tekstslide

WH-QUESTIONS
En als laatste, het enigste vraagwoord dat niet met 'WH' begint:

"How" (hoe): bij vragen naar een instructie of gevoelens
EXAMPLE: 
How does that work?
How are you feeling?

Slide 7 - Tekstslide

Ik wil iets weten over de plaats of locatie.
Welke gebruikt ik?
A
Who
B
When
C
Why
D
Where

Slide 8 - Quizvraag

Ik wil iets weten over de tijd.
Welke gebruik ik?
A
Who
B
When
C
Why
D
Where

Slide 9 - Quizvraag

Ik wil iets weten over iemand.
Welke gebruik ik?

A
What
B
When
C
Who
D
Where

Slide 10 - Quizvraag

Ik wil iets weten over de reden om iets te doen.
Welke gebruik ik?
A
Why
B
Where
C
When
D
How

Slide 11 - Quizvraag

Ik wil iets weten over dingen, ideeën en acties.
Welke gebruik ik?
A
Why
B
Where
C
When
D
What

Slide 12 - Quizvraag

Wanneer ik een vraag maak met zo'n vraagwoord, waar staat deze dan?
A
Einde van de zin
B
Begin van de zin
C
Halverwege de zin
D
Voor het werkwoord

Slide 13 - Quizvraag

Maak af:
_____ is your name?
A
Who
B
Where
C
What
D
When

Slide 14 - Quizvraag

Maak af:
_____ are you going? We're not done yet!
A
Where
B
What
C
Who
D
How

Slide 15 - Quizvraag

Maak af:
_____ did you invite to the party? Is Lisa coming too?
A
When
B
Where
C
Why
D
Who

Slide 16 - Quizvraag

Maak af:
_____ aren't you allowed to go to the supermarket alone? It's super safe!
A
Who
B
Why
C
When
D
How

Slide 17 - Quizvraag

Maak af:
_____ does this device work? I don't get it!
A
Why
B
How
C
When
D
What

Slide 18 - Quizvraag

Maak af:
_____ did you go after school? Did you visit your grandma?
A
Where
B
What
C
Why
D
How

Slide 19 - Quizvraag

Bedenk drie vragen met één van de WH-vraagwoorden die je geleerd hebt deze les.

Slide 20 - Open vraag

DO AT HOME
Lestaak 12: Unit 3 India - WH-Questions & Vocabulary

Deze lestaak moet vóór de volgende les, a.s. vrijdag 26 februari, gemaakt en ingeleverd zijn!

Slide 21 - Tekstslide