onderwerp

1 / 26
volgende
Slide 1: Video
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Video

zinsontleding
gezegde  (gez)= alle werkwoorden
de persoonsvorm is het eerste werkwoord

onderwerp( ond)= wie/wat + gezegde?
lijdend voorwerp(lv)= wat/wie + ond + gez?
meewerkend voorwerp (mv)= aan wie of voor wie + ond + gez +lv?

Slide 2 - Tekstslide

Een gezegde bestaat altijd uit meer werkwoorden.
A
juist
B
onjuist

Slide 3 - Quizvraag

Alle werkwoorden in de zin noem je samen:
A
het onderwerp
B
lijdend voorwerp
C
het werkwoordelijk gezegde
D
het werkend voorwerp

Slide 4 - Quizvraag

Welk zinsdeel vind je door deze vraag te stellen: Wie of Wat + werkwoordelijk gezegde?
A
lijdend voorwerp
B
onderwerp
C
meewerkend voorwerp
D
persoonsvorm

Slide 5 - Quizvraag

Wat is het lijdend voorwerp?
'Peter heeft gisteren zijn scooterrijbewijs gehaald.'

A
Peter
B
gisteren
C
scooterrijbewijs
D
Er is geen lijdend voorwerp

Slide 6 - Quizvraag

Morgen gaat mijn oma naar het ziekenhuis.
wat is het onderwerp?
A
Morgen
B
gaat
C
mijn oma
D
het ziekenhuis

Slide 7 - Quizvraag

Wat is het onderwerp uit de volgende zin:
De zussen van Irma hebben gisteravond pannenkoeken gebakken.
A
De zussen
B
pannenkoeken
C
De zussen van Irma
D
hebben gebakken

Slide 8 - Quizvraag

De jongste dochter was op vakantie met het vliegtuig.

A
De persoonsvorm is dochter
B
De persoonsvorm is was
C
De persoonsvorm is vakantie
D
De persoonsvorm is het

Slide 9 - Quizvraag

Wat is het gezegde?
Zijn vriend heeft gisteren een fiets gekocht.
A
zijn vriend
B
heeft gekocht
C
heeft
D
een fiets

Slide 10 - Quizvraag

Wat is het gezegde ?
Hij heeft het formulier verzonden.
A
hij
B
heeft verzonden
C
formulier
D
het formulier

Slide 11 - Quizvraag

besmettelijk =
je kunt elkaar ziek maken
afkomstig = waar iets vandaan komt
Dit is beeld is afkomstig uit Bali

Slide 12 - Tekstslide

uitwendig =
buiten het lichaam 
inwendig = in het lichaam

Slide 13 - Tekstslide

het skelet
het geraamte
de bloedsomloop

Slide 14 - Tekstslide

uitgebloeid = klaar met bloeien
(bloemen krijgen)
stomp = niet scherp
Dit stuk hout is stomp


Slide 15 - Tekstslide

het speeksel = vocht in je mond
klauw =   hand van een dier met scherpe nagels

Slide 16 - Tekstslide

onbeweeglijk =
ze bewegen niet
plantaardig = van een plant gemaakt/afkomstig

Slide 17 - Tekstslide

uitsluitend = alleen 
Deze kleedkamer is uitsluitend voor jongens.
het vlies = een heel dun laagje 
Je oog heeft teen netvlies

Slide 18 - Tekstslide

het gewricht = Je schouder  is een gewricht
De plek waar je botten kunnen buigen 
grondig = heel goed
Zij maakt het grondig schoon.

Slide 19 - Tekstslide

Ik maak mijn kamer ................schoon
A
grondig
B
grond
C
moeilijk
D
gronderig

Slide 20 - Quizvraag

Corona is heel..............
A
besmettelijk
B
onbeweeglijk
C
inwendig
D
uitwendig

Slide 21 - Quizvraag

Deze klompen zijn ...........uit Nederland
A
beweeglijk
B
uitwendig
C
afkomstig
D
inwendig

Slide 22 - Quizvraag


Slide 23 - Open vraag


Slide 24 - Open vraag


A
het speeskel
B
het speksel
C
het speeksel
D
het selpeek

Slide 25 - Quizvraag

Deze boter is .............
A
uitgebloeid
B
stomp
C
besmettelijk
D
plantaardig

Slide 26 - Quizvraag