powercollege 2_Producteproces bedrijven

powercollege 2_Producteproces bedrijven 

1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
MaatschappijwetenschappenMiddelbare schoolvmbo b, tLeerjaar 3

In deze les zitten 12 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

powercollege 2_Producteproces bedrijven 

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Je weet wat produceren is en wat het verschil tussen formele en informele sector. 
  • Je weet wat een bedrijfskolom is
  • Je weet hoe bedrijven zorgen voor toegevoegde waarde
  • Je kent de 4 productiefactoren die bij produceren horen 
  • Je weet wat het verschil tussen kapitaal en arbeidsintensief produceren is 
  • Je weet wat afschrijven is en je kunt uitrekenen hoeveel euro er per jaar moet worden afgeschreven
  • Je weet wat restwaarde is 

Slide 2 - Tekstslide

Wat zie je hier?
A
Productie in enge zin
B
Productie in ruime zin
C
productie in informele zin
D
Productie in formele zin

Slide 3 - Quizvraag

Wat zie je hier?
A
Yenna
B
productie in ruime zin
C
productie in informele zin
D
productie in formele zin

Slide 4 - Quizvraag

Formele en informele sector:
  • Formele sector:
  • Wanneer iemand een product maakt, waar hij voor betaalt wordt, noemen we dat de formele sector
  • Informele sector:
  • Wanneer iemand werk doet waar je geen geld voor krijgt(grijs werk) of je werkt zwart dan werk je de informele sector

Slide 5 - Tekstslide

Om een product te maken in een fabriek heeft een fabriek 4 dingen nodig. Welke 4 dingen zijn dat?

  • Kapitaal: Geld en machines die je lange tijd gebruikt
  • Natuur: Grondstoffen waarvan het product gemaakt word (hout, plastic, taal)
  • Arbeid: Mensen die werken in de fabriek
  • Ondernemerschap: Een eigenaar de fabriek leidt en natuurlijk mag genieten van de winst die de fabriek maakt.
  • Dit zijn dus de vier productiefactoren


Slide 6 - Tekstslide

Bedrijfskolom
  • De bedrijfskolom bestaat uit alle bedrijven die werken aan een product

  • Toegevoegde waarde:
  • De waarde verhoging van een product die ontstaat door het product te bewerken. 
  • Door arbeid, tijd en energie in het product te steken, wordt het product meer waard.



Slide 7 - Tekstslide

Kapitaal of arbeidsintensief
  • Wanneer zou een bedrijf kapitaalintensief of arbeidsintensief produceren?
  • Wanneer een bedrijf veel machines heeft dus veel geld in machines stopt en zij het meeste werk doen in het bedrijf is het bedrijf kapitaal intensief
  • Wanneer een bedrijf veel mensen heeft die het werk in het bedrijf doen, zoals op school zo is, noemen we dit een arbeidsintensieve productie.

Slide 8 - Tekstslide

Kun je een auto voor altijd gebruiken? ja of nee

Slide 9 - Open vraag

  • Nee uiteindelijk vroeg of laat zul je een nieuwe auto moeten kopen.
  • Kun jij een nieuwe auto met een maandsalaris kopen?
  • Nee de meeste mensen kunnen dat niet doen. Je zult daarom geld op zij moeten zetten en de waarde van je auto moeten afschrijven.
  • Afschrijving: Waarde vermindering van een auto of andere machine.
  • Formule: (aanschafprijs – restwaarde) : aantal gebruiksjaren.
  • Restwaarde is het bedrag dat je voor een gebruikt voorwerp kunt krijgen, wanneer je hem gaat verkopen. 

Slide 10 - Tekstslide

Voorbeeldvraag 1.
Je koopt een auto voor je bedrijf. De auto kost €25.000.  Je verwacht dat de auto 10 jaar mee gaat. Na die 10 jaar kun je de auto voor nog €3.500 euro verkopen. Hoeveel euro schrijf je per jaar af? Formule: (Aanschafprijs - Restwaarde) : Aantal gebruiksjaren

Slide 11 - Open vraag

Voorbeeldsom 1
  • Je koopt een auto voor je bedrijf. De auto kost €25.000.  Je verwacht dat de auto 10 jaar mee gaat. Na die 10 jaar kun je de auto voor nog €3.500  verkopen.
  • Hoeveel euro schrijf je per jaar af?
  • Formule: (Aanschafprijs - Restwaarde) : Aantal gebruiksjaren
  • €25.000 - 3.500= €21.500,00
  • €21.500,00 : 10= €2.150,00


Slide 12 - Tekstslide