vouloir / pouvoir (présent, p.c.)

vouloir / pouvoir
We beginnen met vervoegen in
de présent.
1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 12 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

vouloir / pouvoir
We beginnen met vervoegen in
de présent.

Slide 1 - Tekstslide

Vertaal / vervoeg in de présent:
ik wil

Slide 2 - Open vraag

elles ___ (vouloir)
A
veux
B
veut
C
voulez
D
veulent

Slide 3 - Quizvraag

nous ___ (vouloir)
A
veux
B
voulons
C
voulez
D
veulent

Slide 4 - Quizvraag

Hij wil (vouloir)
A
il peut
B
il veut
C
elle veut
D
il voulez

Slide 5 - Quizvraag

Vertaal / vervoeg in de présent:
wij mogen

Slide 6 - Open vraag

ZIJ KUNNEN (POUVOIR)
A
Elle peut
B
Elles pouvent
C
Elle peuvent
D
Elles peuvent

Slide 7 - Quizvraag

zij kan (pouvoir)
A
elles pouvent
B
elles ont pu
C
elles pouvaient
D
elle peut

Slide 8 - Quizvraag

Je ...
(pouvoir)
A
pu
B
peut
C
peuvons
D
peux

Slide 9 - Quizvraag

ww. -re en vouloir / pouvoir
We gaan verder met vervoegen in
de passé composé.

Slide 10 - Tekstslide

Vertaal / vervoeg in de p.c.:
u heeft gewild (willen)

Slide 11 - Open vraag

Vertaal / vervoeg in de p.c.:
jij hebt gekund (kunnen)

Slide 12 - Open vraag