H1 Grammatica woordsoorten: zn, blw en olw

Uitleg Grammatica Woordsoorten


-NN6 1vwo-
1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 11 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Uitleg Grammatica Woordsoorten


-NN6 1vwo-

Slide 1 - Tekstslide

Zelfstandig naamwoord (zn)
MEnsenDIerenPLantenDIngenNAmen (MEDIPLADINA)

Concreet(czn) > je kan het aanraken
Abstract (azn) > je kan het niet aanraken of het bestaat niet

Slide 2 - Tekstslide

Lidwoorden (lw)
Bepaald lidwoord (blw) >  de / het 
Onbepaald lidwoord (olw) > een 

Let op: het = geen lw als het niet bij een zn hoort > 'het waait'  

Slide 3 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord (bn)
- zegt iets over een zelfs.nw
- soms verder in de zin > de auto is rood
- trappen van vergelijking mogelijk

Stoffelijk bijv.naamwoord (st.bn) > van een bepaalde stof
- één vorm mogelijk
Let op: nieuwe stoffen zonder -en  > '..plastic tas' 

Slide 4 - Tekstslide

Persoonlijk en bezittelijk vnw.
Persoonlijk voornaamwoord (pers.vnw.) > persoon of ding
> Hij loopt naar school

Bezittelijk voornaamwoord (bez.vnw) > van wie iets is. (staat voor het zn)
> Dat is mijn tandpasta!

Tip: probeer het te visualiseren, vervang bijv. 'hij' door een naam.

Slide 5 - Tekstslide

Komende maand hebben we vakantie!
Maand =
A
Abstract zelfst.nw.
B
Concreet zelfst.nw
C
geen zelfst.nw

Slide 6 - Quizvraag

Het meisje is verdrietig maar ook boos.
Boos =
A
Abstract zelfst.nw.
B
Concreet zelfst.nw
C
Bijv.nw
D
St.bijv.nw.

Slide 7 - Quizvraag

Heeft die docent van jullie het klassenuitje van jullie klas bedacht?
'jullie'= ..
A
1e jullie = bez.vnw 2e jullie = bez.vnw
B
1e jullie = pers.vnw 2e jullie = bez.vnw
C
1e jullie = bez.vnw 2e jullie = pers.vnw
D
1e jullie = pers.vnw 2e jullie = pers.vnw

Slide 8 - Quizvraag

Zelfstandig ww, koppel ww en hulpww.

- Zelfst.ww = belangrijkste ww in de zin (wat doet het ow?)
- meer ww? Dan zelfst.ww achterin de zin.
- andere ww zijn hulpwerkwoorden.

Koppelwerkwoorden: zijn/worden/blijven/blijken/lijken/schijnen/heten/dunken/voorkomen
- in een zin met een naamw.gezegde > 1 ww?  = kww
- koppelt eigenschap aan onderwerp > 'Jan is ziek'

Slide 9 - Tekstslide

De jongen heeft een boterham gegeten.

A
heeft = zww gegeten = hww
B
heeft = hww gegeten = hww
C
heeft = zww gegeten = zww
D
heeft = hww gegeten = zww

Slide 10 - Quizvraag

Wat ga je nu en komende week doen?


- alle theorie doornemen
- in de planner alle extra info lezen en filmpjes bekijken
- opdrachten maken in NN Online of in je boek
(kopieën en antw. staan in Teams)
> Vrijdag 19 juni is Gramm. Woordsoorten 1 tm hf. 4 af
- 's middags na 13u ben ik bereikbaar voor vragen en extra uitleg

Slide 11 - Tekstslide