T2B Vragend voornaamwoord

Doelen
- Herhalen pers.vnw, bez.vnw, aanw.vnw.
- Ik kan het vragend voornaamwoord (vr.vnw)
in een zin aanwijzen.
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Doelen
- Herhalen pers.vnw, bez.vnw, aanw.vnw.
- Ik kan het vragend voornaamwoord (vr.vnw)
in een zin aanwijzen.

Slide 1 - Tekstslide

Dit is mijn mooie fiets.
A
Dit
B
mijn
C
mooie
D
fiets

Slide 2 - Quizvraag

Wat is het persoonlijk voornaamwoord in de zin:
Laatste les Nederlands, jullie hebben bijna meivakantie!
A
Nederlands
B
jullie
C
hebben
D
meivakantie

Slide 3 - Quizvraag

Wat is het bezittelijk voornaamwoord in de zin:
Ria heeft haar examen niet gehaald.
A
Ria
B
heeft
C
haar
D
heeft gehaald

Slide 4 - Quizvraag

Wat is het aanwijzend voornaamwoord in de zin:
'Gert-Jan, leg dat cadeautje onder de kerstboom!'
A
Gert-Jan
B
dat
C
cadeautje
D
onder

Slide 5 - Quizvraag

Vragend voornaamwoord
Je leert vragend voornaamwoorden te herkennen

Slide 6 - Tekstslide

Vragend voornaamwoord
afk= VRV

Vragend voornaamwoorden staan aan het begin van een vraag.
Of aan het begin van een zin die gemaakt is van een vraag.

Bijvoorbeeld: 
- Wie gaat mee zwemmen vandaag?
- Melvin vroeg wat het huiswerk was.

Slide 7 - Tekstslide

De 4 vragende voornaamwoorden

- Wie
- Wat
- Welk(e)
- Wat voor (een)

Slide 8 - Tekstslide

§9 Vragend voornaamwoord (vr.vnw)
Het vragend voornaamwoord staat meestal vooraan in een zin, maar het kan ook in het midden staan.

>> Wie gaat er dit weekend mee naar de bioscoop?
>> Weet jij al op welke partij je gaat stemmen?

Slide 9 - Tekstslide

4.8 Vragend voornaamwoord (vr.vnw)
Let op!
Wie en wat zijn géén vragend voornaamwoord als ze terugwijzen naar een eerder genoemd woord.
>> Heb je alles wat je nodig hebt ingepakt? 
('Wat' verwijst naar 'alles'.)
>> De jongen naar wie je vroeg, loopt daar.
('Wie' verwijst naar 'jongen'.)

Slide 10 - Tekstslide

§9 Vragend voornaamwoord (vr.vnw)
Dus leer uit je hoofd: 
>> Wie, wat, welk(e), wat voor (een)

Alle andere vraagwoorden zijn bijwoorden.

Slide 11 - Tekstslide

Welk woord is een vragend voornaamwoord?
A
Wanneer
B
Welke
C
Hoe
D
Deze

Slide 12 - Quizvraag

Wat is het vr.vnw in de volgende zin:
Wie gaat er mee naar de Nederlandse les?
A
Wie
B
mee
C
naar
D
de

Slide 13 - Quizvraag

Wat is het vr.vnw in de volgende zin:
Rex vraagt aan Roos wat zij vandaag gedaan heeft.
A
vraagt
B
aan
C
wat
D
heeft

Slide 14 - Quizvraag

Aan de slag
Opdracht 1, 3, 4, 5, 8, 9, 10, 11 blz 51

Slide 15 - Tekstslide