Ned_don1apr_Havo3_H2_Woordenschat

1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
Terugblik 
Broekpromotie (LessonUp)
Stillezen 
Theorie herhalen (LessonUp)
Zelfstandig aan de slag
Evalueren
Vooruitblik 
Kahoot!
Wisseling docent/pauze

Slide 2 - Tekstslide

Hoe was de les gegaan?
Prima werkhouding! 

Wat heb je gedaan?
Woordenschat (metoniem)










Slide 3 - Tekstslide


Week 29 maart - 2 april

Lesdag 1 Schrijven hoofdstuk 2 
Lesdag 2 Woordenschat hoofdstuk 2 
Lesdag 3 Woordenschat hoofdstuk 2 + Kahoot!

Boek uit: eind mei











Slide 4 - Tekstslide

voorlezen & lessonup

Slide 5 - Tekstslide

stillezen
timer
15:00

Slide 6 - Tekstslide

Lesdoel 
Onderdeel woordenschat
Je weet dat je met een metoniem opvallende eigenschappen/kenmerken benadrukt van een persoon of een voorwerp; vaak noem je die eigenschap of dat kenmerk in plaats van de persoon of het voorwerp

Je kunt de diverse woorden toepassen in een context.

Slide 7 - Tekstslide

Metoniem 
Beeld en object lijken niet op elkaar.

Veel mensen willen meer blauw op straat  (blauw = politie)


Toen hij het veld opkwam, juichte het stadion (stadion = publiek)


Mijn opa heeft een anker op zijn onderarm (anker = een tatoeage van een anker)


Die lachebek (je noemt de eigenschap, maar je bedoelt de persoon)


Slide 8 - Tekstslide

Metoniem
- Neem maar een bloemetje mee (je noemt een deel, maar je bedoelt het geheel) 
- Nederland won van Duitsland (je noemt het geheel, maar je bedoelt een deel) 
- Mijn Nikes lopen erg lekker (je noemt de producent maar bedoelt het product)

Slide 9 - Tekstslide

Beeldspraak (herhaling)
- vergelijking
- metafoor
- personificatie

Slide 10 - Tekstslide

De vergelijking
Bij een vergelijking gebruik je een beeld om 
eigenschappen van iets of iemand (het object) 
te benadrukken. 
Hoe groot een hond (object) is, bijvoorbeeld, 
kun je aangeven door hem te vergelijken 
met een kalf (beeld).
'Die hond is zo groot als een kalf.'

Slide 11 - Tekstslide

"Het 'neuzen ipv kussen op de mond' van eskimo's is al zo oud als de weg naar Rome."
Wat is hier het beeld?
A
Het 'neuzen' van eskimo's
B
de weg naar Rome

Slide 12 - Quizvraag

"De jongen die een tien had gehaald was zo trots als een pauw."
Wat is hier het object?
A
De jongen
B
een pauw

Slide 13 - Quizvraag

De metafoor
De metafoor is uiteraard ook een vorm van beeldspraak. 
Hij lijkt ook een beetje op de vergelijking, maar het object ontbreekt hierbij: alleen het beeld wordt genoemd. Spreekwoorden en veel vaste uitdrukkingen
zijn metaforen. Denk bijvoorbeeld aan: 
'De appel valt nooit ver van de boom.' 

Slide 14 - Tekstslide

Welke zin bevat een metafoor?
A
Jouw ogen zijn als sterren.
B
Wat een boom van een kerel.
C
Als het kalf verdronken is, dempt men de put.
D
Dat meisje lijkt wel een prinses, zo elegant!

Slide 15 - Quizvraag

"Wie de schoen past, trekke hem aan."
Is dit een metafoor of een vergelijking?
A
metafoor
B
vergelijking

Slide 16 - Quizvraag

"Dat oude dametje is zo mager als een lat." Is dit een metafoor of een vergelijking?
A
metafoor
B
vergelijking

Slide 17 - Quizvraag

Personificatie
De personificatie is een bijzondere vorm van beeldspraak. Hierbij doen we net alsof levenloze dingen iets kunnen wat mensen kunnen. Denk bijvoorbeeld aan tijd die voorbij kruipt,
of aan wind die huilt. Kruipen
en huilen zijn dingen die mensen
wél kunnen, maar dingen niet.

Slide 18 - Tekstslide

"Het papier is geduldig."
Is dit een personificatie?
A
ja
B
nee

Slide 19 - Quizvraag

"Wolken en zon spelen haasje over."
Is dit een personificatie?
A
ja
B
nee

Slide 20 - Quizvraag

Nieuw Nederlands
Modules H2 Woordenschat deel 2
Wat ga je doen als je klaar bent?
H2 woordenschat deel 3.
Stillezen of woorden leren

5a. 1. gaat voor de baat uit
      2. geld als water verdient geld 
      3. over de balk smijten 
      4. treffen
      5. waren gespaard
      6. in de tand
      7. stinkt niet
      8. in de schulden gestoken




timer
35:00

Slide 21 - Tekstslide

Antwoord blz 72 (2b en 2c) vwo-deel 1
teruggeroepen -  via advertenties worden de kopers gevraagd de producten terug te sturen naar de fabriek
opgedist- voorgeschoteld, verteld 
beschadigen - (een slechte naam) bezorgen, negatief beïnvloeden
hamert op - benadrukt sterk 
gestort-overgemaakt

Slide 22 - Tekstslide

Antwoord blz 72 (2b en 2c) vwo-deel 1
over de brug komt - betaalt
Goede raad is duur - het is heel moeilijk om een beslissing te nemen
de schuld in de schoenen geschoven - beschuldigd, de schuld gegeven (vaak onterecht)
staat of valt (met) - is sterk afhankelijk van
de touwtjes in handen nemen - het initiatief nemen, de leiding nemen
aan de bel trekken - publiekelijk waarschuwen
openlijk bezwaren maken -naar buiten brengen  
in de kraag gegrepen- gearresteerd
toegang krijgen (tot) - de mogelijkheid krijgen om iets te gebruiken (in dit geval een rekening)

Slide 23 - Tekstslide

Wat ging goed?
Wat kan er de volgende keer beter?

Slide 24 - Tekstslide


Wat gaan we de volgende les doen?

Woordenschat


Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

Nakijken

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Link

Onderwerp zoeken
Je leest de tekst oriënterend. 

Door naar de titel te kijken, tussenkopjes, plaatjes en de eerste of laatste zin (bij een korte tekst) of de eerste of laatste alinea (bij een lange tekst) kom je achter het onderwerp van de tekst.


Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Link