NN1 blok 4 Grammatica; werkwoordspelling tt

1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo lwoo, b, kLeerjaar 1

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide


Ik zit klaar voor de les:

  • Mijn spullen liggen op tafel (boek, pen, papier, laptop).
  • Mijn telefoon en oortjes zitten in mijn tas.
  • Mijn jas hangt aan de kapstok.
  • Ik heb geen pet of capuchon op.
  • Ik heb geen eten of drinken meer bij mij.

Slide 2 - Tekstslide

NN1 Grammatica
werkwoordspelling tt

Slide 3 - Tekstslide


Deze les:

  • Terugblik
  • Nakijken huiswerk
  • Instructie
  • oefenen in LessonUp
  • zelfstandig aan de slag

Slide 4 - Tekstslide


Terugblik:

Wat hebben we de vorige les gedaan?

Slide 5 - Tekstslide

Wat is de persoonsvorm in de zin:

Mama maakt een lekkere pan soep klaar.
A
mama
B
maakt
C
een lekkere pan soep
D
maakt klaar

Slide 6 - Quizvraag

Wat is het onderwerp in de zin:

Boris speelt een lied op zijn gitaar
A
speelt
B
Boris
C
een lied
D
speelt gitaar

Slide 7 - Quizvraag

Wat is het gezegde in de zin:

Op het strand heeft mijn zusje schelpjes gezocht.
A
gezocht
B
heeft
C
mijn zusje
D
heeft gezocht

Slide 8 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm in de zin:

Op de straat ligt een dik pak sneeuw.
A
Op de straat
B
ligt
C
een dik pak sneeuw
D
ligt sneeuw

Slide 9 - Quizvraag

Wat is het onderwerp in de zin:

Ricardo zet de container voor het huis.
A
Ricardo
B
zet
C
de container
D
voor het huis

Slide 10 - Quizvraag

Wat is het gezegde in de zin:

Stan heeft zijn spreekbeurt gisteren over een leeuw gehouden.
A
Stan
B
heeft
C
heeft gehouden
D
gehouden

Slide 11 - Quizvraag


Lesdoel:


Ik weet hoe ik werkwoorden spel in de tegenwoordige tijd (tt)

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Video

De ik-vorm van het werkwoord

Voor de spelling van de werkwoorden heb je speciale spellingsregels. In die spellingsregels gebruik je vaak de ‘ik-vorm’. De ik-vorm is het woord dat in de tegenwoordige tijd achter ‘ik’ komt te staan.

Zo schrijf je de ik-vorm van een werkwoord:
● hele werkwoord: denken → ik denk → de ik-vorm van denken is denk.
● hele werkwoord: slapen → ik slaap → de ik-vorm van slapen is slaap.

● schudden → ik schud → de ik-vorm is schud.

Slide 14 - Tekstslide

Let op!

De ik-vorm eindigt nooit op een v of een z: 
● proeven → ik proef → de ik-vorm is proef.
● reizen → ik reis → de ik-vorm is reis.

De ik-vorm eindigt nooit op twee dezelfde medeklinkers: 
bukken → ik buk → de ik-vorm is buk.
● zetten → ik zet → de ik-vorm is zet.
● schudden → ik schud → de ik-vorm is schud.

Slide 15 - Tekstslide

Schrijf van het werkwoord de ik-vorm op:

kopen

Slide 16 - Open vraag

Schrijf van het werkwoord de ik-vorm op:

maaien

Slide 17 - Open vraag

Schrijf van het werkwoord de ik-vorm op:

zingen

Slide 18 - Open vraag

Wat is de ik-vorm van:

lezen
A
ik lees
B
ik leez

Slide 19 - Quizvraag

Wat is de ik-vorm van:

pakken
A
ik pakk
B
ik pak

Slide 20 - Quizvraag

Wat is de ik-vorm van:

graven
A
ik graaf
B
ik graav
C
ik graf
D
ik grav

Slide 21 - Quizvraag

Slide 22 - Video

Ik 
Hij
vind 
vindt
loop
wordt
loopt
word
antwoordt
antwoord
biedt
bied

Slide 23 - Sleepvraag

weigeren :
De hond ... te gehoorzamen.
A
weigert
B
weigerd
C
weigerdt
D
weigeren

Slide 24 - Quizvraag

houden :
Ik .... van spruitjes.
A
houd
B
hout
C
houdt
D
houden

Slide 25 - Quizvraag

lachen
De kleuter ... om de clown.

Slide 26 - Open vraag

karten
Mijn vriend ... graag met mijn broer.

Slide 27 - Open vraag

snijden
Ik ... de groenten in kleine stukjes.

Slide 28 - Open vraag

snijden
Mijn moeder ... de groenten in kleine stukjes.

Slide 29 - Open vraag

glijden
... jij niet uit over die gladde tegels?

Slide 30 - Open vraag

vergoeden
De organisatoren ... alle onkosten.

Slide 31 - Open vraag

Uitdelen instructieblad ww spelling tt

Slide 32 - Tekstslide

Opdracht

Maak het werkblad over werkwoordspelling tt

Slide 33 - Tekstslide


Evaluatie:
  1. Wat was het lesdoel?
  2. Hoe ging het vandaag?
  3. Wat ga je de volgende les anders doen?

Slide 34 - Tekstslide

Huiswerk:

Maak het werkblad over werkwoordspelling tt

Slide 35 - Tekstslide

Slide 36 - Tekstslide