les 8/9 - Responsiecollege

Responsie college
farma BOl/doorstroom, 3e jaars, blok 2

1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 3

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Responsie college
farma BOl/doorstroom, 3e jaars, blok 2

Slide 1 - Tekstslide

Absorptie
Distributie
metabolisatie
excretie
Farmacokinetiek: hoe gaat medicatie door het lichaam
Opname via darm of vaatstelsel en zo door de rest van het lichaam.
Verdeling in het lichaam (lever verdeelt de werkzame stof)
Omzetting door het lichaam (medicijn>metabolieten)
Uitscheiding (via nieren, longen, speeksel      maag/darmstelsel, zweet en moedermelk).

Slide 2 - Sleepvraag

Waar of niet waar:
Bij de inname van augmentindrank bij een infectie, heb je te maken met de biologische beschikbaarheid na het first-pass effect.
A
waar
B
niet waar

Slide 3 - Quizvraag

Insuline
Glucagon
Glucose-gehalte stijgt
Glucose-gehalte daalt

Slide 4 - Sleepvraag

Een medicijn heeft als indicaties: pijn, koorts en ontsteking.
Bij welke medicatie (groep) hoort dit?
A
corticosteroiden
B
NSAID
C
biologicals (immuunsuppressiva)
D
methotrexaat (immuunsuppressiva)

Slide 5 - Quizvraag

noem in 1 minuut tijd zoveel mogelijk bijwerkingen van corticosteroiden

Slide 6 - Open vraag

Antacida
maagzuurremmers
maagwand beschermers
Welke eigenschappen bij welke medicatie groep
binding van maagzuur > naar water en Co2
remming aanmaak van zuur
oa. stimuleren aanmaak mucus in de maag
werk direct na inname, maar duur maar kort
duurt even voordat het werkt, maar werking houdt 1-2 dagen aan.
wordt alleen bij uitzondering gebruikt

Slide 7 - Sleepvraag

wat is een neurotransmitter?
A
een stofje die ervoor zorgt dat neuronen met elkaar communiceren
B
een stof die er voorzorgt dat de bloeddruk gaat stijgen via het RAAS systeem.
C
een stofje die betrokken is bij de glucose huishouding.
D
een stofje die betrokken is bij de botopbouw en afbraak.

Slide 8 - Quizvraag

antihistaminica
dopamine antagonist
5-HT3- antagonist
Welke eigenschappen bij welke medicatie groep
bij reisziekte en zwangerschap
Bij algemene misselijkheid en migraine
Bij: lastig te behandelen, chemotherapie, 2e deel zwangerschap. 
Bijwerking: soms sufheid, 
bij overdosering ernstige bijwerkingen
bijwerking: slaperig, parkinsonachtige verschijnselen, hartritmestoornissen. 
bijwerkingen: hoofdpijn, maag-darmklachten, leverafwijkingen, hartritme probleem

Slide 9 - Sleepvraag

Je loopt op straat. iemand voor jou, krijgt een duidelijke epileptische aanval. Je loopt er naartoe en ziet dat hij een polsbandje heeft met epilepsie. Hij is er dus mee bekend. Wat doe je nu?

Slide 10 - Open vraag

Anthelminthica
antivirale middelen
antibiotica
antimycotica
bacteriën
virussen
schimmels en gisten
parasieten en protozoa

Slide 11 - Sleepvraag

Welk effect hebben corticosteroiden op de korte termijn? (systemisch)
A
Verhogen de bloedsuiker
B
Verhogen de natriumspiegel
C
Verhogen de kaliumspiegel
D
Verhogen het cholesterol

Slide 12 - Quizvraag

Corticosteroïden kunnen worden gebruikt bij ........
A
Astma
B
Hooikoorts
C
Reuma
D
Alle drie

Slide 13 - Quizvraag

Voor welke indicaties, kun je benzodiazepines gebruiken?
A
bij een insult
B
als slaapmiddel
C
tegen angst/onrustklachten
D
bij depressie

Slide 14 - Quizvraag

Calcium is betrokken bij botopbouw en in de synapsspleet van het zenuwstelsel
A
waar
B
niet waar

Slide 15 - Quizvraag

Wanneer gebruik je corticosteroïden om te behandelen?
A
Gebruikt bij hoge bloeddruk
B
Gebruikt bij pijn
C
Gebruikt bij eczeem
D
Gebruikt bij diabetes

Slide 16 - Quizvraag

Je wilt iemand met een depressie behandelen. Wat is de eerste medicijngroep die wordt gekozen
A
lithiumzouten
B
SSRI of TCA
C
anti-epileptica
D
MAO-B remmer.

Slide 17 - Quizvraag

Welke neurotransmitter is betrokken bij het ziektebeeld Parkinson
A
serotonine
B
acetylcholine
C
GABA
D
dopamine

Slide 18 - Quizvraag

Iemand gebruik rivastimine (cholinesteraseremmer)
Wat is waarschijnlijk de indicatie?
A
Ziekte van Parkinson
B
Lewy body dementie
C
Depressie
D
Ziekte van Alzheimer.

Slide 19 - Quizvraag

Een patient heeft een hele droge huid. Welke indifferente smeersel kun je toepassen?
A
vaseline
B
zinkzalf
C
zalf met antibiotica
D
creme

Slide 20 - Quizvraag

Waar of niet waar:
Bij het geven van morfine i.v., heb je te maken met de biologische beschikbaarheid na het first-pass effect. (toepassingsvraag)
A
waar
B
niet waar

Slide 21 - Quizvraag

Een patient heeft een delier, waarbij hij onrustig rondloopt en slecht slaapt. welke medicijnen geef je nu?
A
anti-psychotica zoals haldol
B
liefst niks
C
een benzodiazepine
D
een antidepressiva

Slide 22 - Quizvraag

Wat zijn de meest voorkomende bijwerkingen van antidepressiva?

Slide 23 - Open vraag

Welke indicaties zijn er voor het gebruik van een antidepressivum?
A
uitsluitend depressie
B
angststoornis en depressie
C
depressie, angst en neuropathische pijn
D
Pijn, angst en slapeloosheid

Slide 24 - Quizvraag

Iemand met de ziekte van Parkinson heeft gebrek aan dopamine. waarom wordt er niet dopamine gegeven, maar levodopa?

Slide 25 - Open vraag

iemand gebruikt een lage dosering methotrexaat (immuunsupressivum). Wat is een mogelijke indicatie?
A
reumatoide artritis
B
COPD
C
oncologie
D
ziekte van Crohn

Slide 26 - Quizvraag

Wat zijn de belangrijkste regels bij de omgang met cytostatica (= chemotherapie)?

Slide 27 - Open vraag