Spelling - verleden tijd van sterke werkwoorden

 Spelling
Verleden tijd van sterke werkwoorden

(TH H6 Taalverzorging)
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

 Spelling
Verleden tijd van sterke werkwoorden

(TH H6 Taalverzorging)

Slide 1 - Tekstslide

Werkwoordspelling

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoel
Je weet het verschil tussen zwakke en sterke werkwoorden.
Je kunt een sterk werkwoord vervoegen in een zin. 

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Persoonsvorm tegenwoordige tijd
Persoonsvorm verleden tijd zwak
Persoonsvorm verleden tijd sterk
Maarten van der Weijden zwom met moeite de Elfstedentocht.
Vannacht pleegde een tiener een overval op de Spar.
Ik moet moeite doen om op te letten.

Slide 5 - Sleepvraag

Welke sterke werkwoorden ken jij?

Slide 6 - Woordweb

Slide 7 - Link

Sterke werkwoorden
De sterke werkwoorden veranderen van klank als ze van tijd veranderen.

Slide 8 - Tekstslide

PVVT (sterk ww) / d of t
Hoe weet je wanneer je een -d of een -t schrijft aan het einde van het werkwoord?

  • maak het woord langer (verlengproef)
  • voorbeeld: had - hadden

Slide 9 - Tekstslide

Regels pvvt (sterk ww)
  • Schrijf het woord zo kort mogelijk.
  • Gebruik geen dubbele letters (-dd of -tt), behalve als dat nodig is voor de uitspraak.

Voorbeeld: hebben - had - hadden

Slide 10 - Tekstslide

Sterke werkwoorden

Slide 11 - Tekstslide

Even oefenen
Je krijgt vijf werkwoorden te zien. Bepaal bij elk werkwoord of het een zwak of sterk werkwoord is.

Slide 12 - Tekstslide

Sterk of zwak werkwoord?

Het vliegtuig vloog
A
sterk
B
zwak

Slide 13 - Quizvraag

Blijft de klank van
SNOEPEN
in de verleden tijd hetzelfde?
A
JA, het is een zwak werkwoord
B
NEE, het is een sterk werkwoord

Slide 14 - Quizvraag

Blijft de klank van
KOPEN
in de verleden tijd hetzelfde?
A
JA, het is een zwak werkwoord
B
NEE, het is een sterk werkwoord

Slide 15 - Quizvraag

Waar of niet waar: In de verleden tijd schrijf je een sterk werkwoord zo kort mogelijk op.
A
waar
B
niet waar

Slide 16 - Quizvraag

Schrijf de juiste wijze (vt):

Na de les (melden) zich wel tien leerlingen.

Slide 17 - Open vraag

Schrijf de juiste wijze (vt):

Wij (genieten) ...... van de spannende film.

Slide 18 - Open vraag

Schrijf de juiste wijze (vt):
Kim (leiden) me van het werk af.

Slide 19 - Open vraag

Sterk of zwak?
scoren
A
zwak
B
sterk

Slide 20 - Quizvraag

Sterk of zwak?
verliezen
A
zwak
B
sterk

Slide 21 - Quizvraag

sterk of zwak?
verhuizen
A
sterk
B
zwak

Slide 22 - Quizvraag

Sterk of zwak?
onthouden
A
zwak
B
sterk

Slide 23 - Quizvraag

Sterk of zwak?
verleiden
A
zwak
B
sterk

Slide 24 - Quizvraag

Elsa (vragen) mij gisteren of ik tijd had om te videobellen.

Slide 25 - Open vraag

Vorige week (rijden) mijn moeder mij naar de tandarts.

Slide 26 - Open vraag

Mijn moeder en oma (stofzuigen) vroeger elke week het hele huis.

Slide 27 - Open vraag

Voordat ik kon fietsen, (brengen) mijn vader mij naar de kinderopvang.

Slide 28 - Open vraag

Vroeger (zwemmen) mijn vrienden en ik heel graag.

Slide 29 - Open vraag

De leerlingen (mokken) altijd over het vele huiswerk, maar nu niet meer.

Slide 30 - Open vraag

Heb je de uitleg en de opdrachten begrepen?
Ja, ik kan aan de slag.
Nee, ik heb nog vragen.

Slide 31 - Poll

Aan de slag
HV Maak de opdrachten bij H3 Spelling
(De verleden tijd van sterke werkwoorden).

TH Maak de opdrachten bij H6 Taalverzorging
(De verleden tijd van sterke werkwoorden). 

Slide 32 - Tekstslide