G1: Gebeurtenis – Wat gebeurt er?
G2: Gedachte – Wat denk jij op dat moment?
G3: Gevolg – Wat voel je en wat doe je daardoor?
Voorbeeld 2 – positief denken:
G1: Ik ga een spreekbeurt houden
G2: Ik heb geoefend, ik kan dit
G3: Ik voel me rustig, ik doe m’n best en begin met vertrouwen