2 havo nectar 12.2 drager, dominant, recessief

12.2
Dominante overerving
Recessieve overerving                                              

                                                                                                               Gebruik deze les zo
                                                                                                               veel mogelijk kladpapier
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

12.2
Dominante overerving
Recessieve overerving                                              

                                                                                                               Gebruik deze les zo
                                                                                                               veel mogelijk kladpapier

Slide 1 - Tekstslide

Welk allel is dominant?
A
Witte vacht
B
Zwarte vacht
C
Dat kan je niet weten
D
Vachtkleur

Slide 2 - Quizvraag

Uitleg
De rechter muis is heterozygoot (deze heeft allebei de allelen, zowel zwart als wit). Als zwart dominant zou zijn, dan zou deze muis zwart zijn. Deze muis is wit, dus wit moet dominant zijn.

Slide 3 - Tekstslide

Je hebt een zwart heterozygoot mannetjes konijn en een bruin vrouwtje. Wat zijn hun genotypes?
A
man AA, vrouw Aa
B
man AA, vrouw aa
C
man Aa, vrouw AA
D
man Aa, vrouw aa

Slide 4 - Quizvraag

Uitleg
Het mannetje is heterozygoot en heeft dus twee verschillende allelen (zwart en bruin). Het konijn is zwart, dus zwart moet dominant zijn. Mannetje is dus Aa.
Het vrouwtje heeft geen zwart allel, anders zou ze zwart zijn. Haar genotype is dus aa.

Slide 5 - Tekstslide

Je hebt een zwart heterozygoot mannetjes konijn en een bruin vrouwtjes konijn. Ongeveer welk percentage van de nakomelingen is bruin?
A
25%
B
50%
C
75%
D
Dat kan je niet weten.

Slide 6 - Quizvraag

Uitleg
P                                     Aa (mannetje) en aa (vrouwtje)                           A zwart
Geslachtscellen     A of a                           a   of a                                        a bruin
F1 




aa is bruin, dat is 2/4, dus 50%
mn >
vr v
A
a
a
Aa
aa
a
Aa
aa

Slide 7 - Tekstslide

Hoe krijg je een erfelijke ziekte?
Een aandoening die door 1  gen wordt veroorzaakt noem je een monogeen.

Een ziekmakend allel kan recessief of dominant zijn.


Slide 8 - Tekstslide

Drager
Als een ziekmakend allel recessief is en je bent heterozygoot, dan ben je niet ziek, maar dan ben je wel drager

Slide 9 - Tekstslide

drager van het allel

Slide 10 - Tekstslide

Vader heeft de recessieve ziekte CF. De eerste dochter en de eerste zoon zijn ook ziek. De moeder en de andere kinderen niet. Sleep de juiste genotypes naar de juiste plek.
Aa en Aa
Aa
aa en aa
aa
AA en AA
AA

Slide 11 - Sleepvraag

Uitleg
Vader heeft de ziekte, deze is recessief. Vader heeft dus geen gezond gen. Zijn genotype is aa. Ditzelfde geldt voor de eerste twee kinderen.
Moeder: Vader heeft aan alle kinderen een a doorgegeven. De eerste twee kinderen hebben 1 a van vader, de andere a moet van moeder komen.
Moeder is gezond, dus zij moet een gezond gen A hebben. Haar genotype is Aa.
De laatste twee kinderen zijn gezond, dus hebben een A. Van vader konden ze alleen een a krijgen. Hun genotype moet dus Aa zijn

Slide 12 - Tekstslide

Lies en Tim hebben een dochter gekregen met PKU (ziekte). Zelf zijn ze allebei gezond. Hoe groot is de kans dat een volgend kind ook PKU krijgt?
A
25%
B
50%
C
75%
D
100%

Slide 13 - Quizvraag

Uitleg (1/2)


Lies en Tim zijn beide gezond, maar zij krijgen een ziek kind. Als een kind een ander fenotype (in dit geval een ziekte) krijgt dan de ouders, dan is het fenotype van het kind recessief.

Kind heeft dus aa. Met 1x a van vader en 1x a van moeder. De ouders zijn zelf gezond, dus ze hebben ook een A. Genotype van beide ouders moet dus Aa zijn.
(volgende pagina verder)

Slide 14 - Tekstslide

Uitleg (2/2)
P                   Aa            x    Aa
Gesl          A of a              A of a
F1



Hoe groot is de kans dat hun volgende kind de ziekte krijgt? Een kind krijgt de ziekte als deze aa heeft. Dat is 1/4, dus 25%.
m/v
A
a
A
AA
Aa
a
Aa
aa

Slide 15 - Tekstslide

Dominante overerving
Hiervoor bespraken we een ziekte die recessief overerft.
Sommige ziekmakende allelen zijn dominant.

Slide 16 - Tekstslide

Dominante overerving
Als je homozygoot voor de ziekte of heterozygoot bent, dan heb je de ziekte.

Slide 17 - Tekstslide

Kees heeft de ziekte PKD (erft dominant over). Zijn vrouw Sanne is gezond. Ze hebben een gezonde dochter. Hoe groot is de kans dat een volgend kind ziek is?
A
0%
B
25%
C
50%
D
75%

Slide 18 - Quizvraag

Uitleg

Kees heeft de ziekte dus AA of Aa (dat weten we nog niet). Sanne is gezond en heeft dus aa.
Ze hebben een gezonde dochter, die dus aa heeft. 1x a van moeder en 1x a van vader.
Kees heeft dus Aa.


P                      Aa     x     aa
Gesl. c.        A of a       a of a
F1   




Je bent ziek als je het A allel hebt, dat is 2/4, dus 50%.
M>
V v
A
a
a
Aa
aa
a
Aa
aa

Slide 19 - Tekstslide

Vragen
Nu komen er een aantal oefenvragen. Maak weer zoveel mogelijk gebruik van kladpapier. Als je een vraag niet snapt, kom dan in de les naar teams.
De rode is moeilijker. Kijk maar of dat lukt.

Slide 20 - Tekstslide

Cavia's kunnen zwartharig en witharig zijn. Zwart is dominant. Gegeven zijn de volgende vier kruisingen:

BIj welke van de kruisingen is de kans op een witte cavia het grootst?
A
heterozygoot x homozygoot dominant
B
homozygoot dominant x homozygoot recessief
C
homozygoot recessief x heterozygoot
D
heterozygoot x heterozygoot

Slide 21 - Quizvraag

Een vrouw met blauwe ogen krijgt een kind met bruine ogen. Het allel voor B bruine ogen is dominant over het allel voor b blauwe ogen. Welk(e) genotype(n) kan de vader gehad hebben?
A
Alleen BB
B
Alleen Bb
C
Bb of BB
D
Bb of bb

Slide 22 - Quizvraag

Bij het gen van oogkleur is bruin dominant over blauwe ogen. Harm zijn vader heeft blauwe ogen, terwijl Harm zelf bruine ogen heeft.
Is Harm heterozygoot of homozygoot voor oogkleur?
A
heterozygoot
B
homozygoot

Slide 23 - Quizvraag

Bij een dier zijn de volgende eigenschappen bekend:
A = krullend haar
a = sluik haar

Bij welke kruising is de kans het grootst op zoveel mogelijk jongen met sluik haar?
A
Aa x aa
B
Aa x Aa
C
AA x aa
D
AA x Aa

Slide 24 - Quizvraag

De Manx is een staartloze kat. De eigenschap staartloos is het gevolg van het dominante gen A.
Voor fokkers van dit ras doet zich het volgende probleem voor: homozygoot staartloze jongen zijn niet levensvatbaar. Ze sterven voor de geboorte.
Wat is het genotype van een levende staartloze kat?
A
aa
B
Aa
C
AA
D
AA of Aa

Slide 25 - Quizvraag

Het kunnen rollen van je tong is afhankelijk van de aanwezigheid van een dominant gen.
Een zwangere moeder, die haar tong niet kan rollen, krijgt een kind met een vader die dit wel kan. Deze vader is heterozygoot voor deze eigenschap.

Hoe groot is de kans dat hun kind later kan tongrollen?
A
0%
B
25%
C
50%
D
100%

Slide 26 - Quizvraag

Een heterozygoot zwart konijn paart met een homozygoot zwart konijn. Hoe groot is de kans dat hun eerste jong bruin is?
A
0%
B
25%
C
50%
D
100%

Slide 27 - Quizvraag

Bij cavia's komen genen voor die we aanduiden met R en r. De aanwezigheid van het gen R geeft vlekken op de vacht. Twee cavia's, Snuf en Snuitje, krijgen jongen. Deze jongen hebben de genotypen RR, Rr en rr.
Wat zijn de genotypen van Snuf en Snuitje?
A
RR en Rr
B
RR en rr
C
Rr en rr
D
Rr en Rr

Slide 28 - Quizvraag

Een fruitvlieg met een zwart lichaam wordt gekruist met een fruitvlieg met een grijs lichaam. Alle individuen van de F1 zijn grijs. Deze F1-individuen worden onderling gepaard.
Van de 113 individuen van de F2 zijn er 84 grijs en 29 zwart.
Hoeveel van de 84 grijze individuen van de F2 zullen er, naar verwachting, heterozygoot zijn?
A
28
B
42
C
56
D
84

Slide 29 - Quizvraag