Toets Famylje en freonen KL en GL

Quiz Frysk
Sukses!
1 / 47
volgende
Slide 1: Tekstslide
FryskMiddelbare schoolvmboLeerjaar 1

In deze les zitten 47 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Quiz Frysk
Sukses!

Slide 1 - Tekstslide

spreken jullie thuis Fries?
A
ja
B
nooit
C
soms

Slide 2 - Quizvraag


Het Friese dorpje Holwerd ligt op een terp. 
Wat is een terp?
A
Dat is een ander woord voor duinen.
B
Dat woord gebruik je om aan te geven dat een dorp aan zee ligt.
C
Een heuvel die het huis beschermt tegen water.
D
Dat is hetzelfde als een dijk.

Slide 3 - Quizvraag

Hoeveel inwoners heeft Friesland?
A
625.231
B
630.021
C
640.753
D
647.672

Slide 4 - Quizvraag

Keppelje de wurden oan de goeie betsjutting:
bewolkt
bliksemen
donderen
mist
benauwd
tongerje
wjerljochtsje
dize
berûn
near

Slide 5 - Sleepvraag

Wat is de hoofdstad van Friesland?
A
Dokkum
B
Leeuwarden
C
Drachten

Slide 6 - Quizvraag

Hoeveel steden heeft Friesland?
A
10
B
5
C
15
D
11

Slide 7 - Quizvraag

Tante is in het Frysk?
A
moeike
B
mouike
C
muoike
D
moeke

Slide 8 - Quizvraag

Heit en mem binne ...
A
âlders
B
ouders
C
alders
D
eltern

Slide 9 - Quizvraag

Broer, suske, heit en mem binne ...
A
mien famylje
B
myn famielje
C
myn famylje
D
min familje

Slide 10 - Quizvraag

freonen =
A
vroeger
B
vrijdag
C
vrienden
D
friemelen

Slide 11 - Quizvraag

kind van je oom =
A
omkesizzer
B
neefke
C
suster
D
skoansuster

Slide 12 - Quizvraag

vader van je moeder
A
pake
B
omke
C
poekie
D
opie

Slide 13 - Quizvraag

zoon =
A
saon
B
son
C
soon
D
soan

Slide 14 - Quizvraag

Hokker wurd bestiet net yn it Frysk?
(bestaat niet in het Fries)
A
bernsbern
B
lytsbern
C
pakesizzer
D
beppesizzer

Slide 15 - Quizvraag

(schrijf het Friese woord op)
Een kleinkind van je oma =

Slide 16 - Open vraag

Set it wurd 'oom' oer nei it Frysk.

Slide 17 - Open vraag

Schrijf in het Fries:
meisje =

Slide 18 - Open vraag

Schrijf in het Fries:
schoonzus=

Slide 19 - Open vraag

set oer:
Ben jij haar moeder?

Slide 20 - Open vraag

set oer (vertaal)
Is hij jouw vader?

Slide 21 - Open vraag

set oer:
Is zij jouw vriendin?

Slide 22 - Open vraag

set oer:
Zijn jullie familie?

Slide 23 - Open vraag

set oer:
Dat zijn onze opa en oma.

Slide 24 - Open vraag

set oer:
Mijn zusje voelt zich supergoed

Slide 25 - Open vraag

Hy fiert syn jierdei oaremoarn=
A
hij voert zijn hamster oliebollen
B
Hij vierde zijn verjaardag gisteren
C
Hij viert zijn slagen overmorgen
D
Hij viert zijn verjaardag overmorgen

Slide 26 - Quizvraag

Beppe fielt har lokkich
A
Oma voelt zich gelukkig
B
Oma voelt zich ziek
C
Buurvrouw voelt zich ziek
D
Oma voelt zich verward

Slide 27 - Quizvraag

Het Friese woord voor berg =
A
berch
B
berg
C
berk
D
bergg

Slide 28 - Quizvraag

Het Friese woord voor gedrag =
A
gedrag
B
gedrach
C
chedrag
D
chedrach

Slide 29 - Quizvraag

Het Friese woord voor vlaggetje =
A
vlachje
B
flagje
C
vlagje
D
flachje

Slide 30 - Quizvraag

Welke letters komen niet voor in het Friese alfabet?
A
c, q , v, x en z
B
c, q, v, x
C
c, q en x
D
q en x

Slide 31 - Quizvraag

Wat is er met de letter c in het Fries?
A
de letter c wordt nooit gebruikt
B
de letter c wordt alleen gebruikt als je hem als k uitspreekt
C
de letter c wordt alleen gebruikt als ch en als je die als "g" uitspreekt
D
de letter c wordt alleen gebruikt aan het begin van een woord

Slide 32 - Quizvraag

Hoe schrijf je het woord
examen
in het Fries?
A
eksamen
B
eccamen
C
examen
D
iksamen

Slide 33 - Quizvraag

Hoe schrijf je het woord
collega
in het Fries?
A
collega
B
collecha
C
kollega
D
kollecha

Slide 34 - Quizvraag

In het Fries is
accu
A
aqu
B
aku
C
aksu
D
akku

Slide 35 - Quizvraag

cijfer =
A
cifer
B
zifer
C
chifer
D
sifer

Slide 36 - Quizvraag

Hoe schrijf je in het Fries:
coma
A
koma
B
choma
C
coma
D
goma

Slide 37 - Quizvraag

Hoe schrijf je het woord
aquaduct
in het Fries?

Slide 38 - Open vraag

Hoe schrijf je het woord
quiz
in het Fries?

Slide 39 - Open vraag

Wat moet er staan?
Myn freonen sloe...en njo....en mi....en en ik sloe...
a...t mi....en dea.
(mijn vrienden sloegen negen vliegen en ik sloeg acht vliegen dood)
A
Myn freonen sloechen njogen miggen en ik sloeg acht miggen dea
B
Myn freonen sloegen njoggen miggen en ik sloeg agt miggen dea
C
Myn freonen sloegen njochen michen en ik sloeg acht michen dea
D
Myn freonen sloegen njoggen miggen en ik sloech acht miggen dea

Slide 40 - Quizvraag

Er komen nu stukjes tekst met vragen

Slide 41 - Tekstslide

In dit stukje gebruiken ze verschillende woorden als Andries
Noppert bedoeld wordt. (bijvoorbeeld "keeper" en "doelman")
Maar ze hebben nog twee benamingen voor hem. Welke? (voor
allebei kun je een punt krijgen)

Slide 42 - Open vraag

Waarom kent Andries het Abe
Lenstra stadion zo goed?
A
Hij is al jaren in dienst van SC Heerenveen
B
Hij speelde daar ook al bij de jeugdopleiding
C
Zijn broer speelde daar ook al
D
Hij ging vroeger met zijn vader daar ook altijd voetbal kijken

Slide 43 - Quizvraag

Hoe vaak kwam de vorige Jouwster keeper voor
Oranje in actie?

Slide 44 - Open vraag

Hoeveel keepers in de eredivisie
zijn langer dan 2 meter?
A
0
B
1
C
2
D
3

Slide 45 - Quizvraag

Hoe ging het?
😒🙁😐🙂😃

Slide 46 - Poll

Welk cijfer denk je dat je hebt?
010

Slide 47 - Poll