Hoofdstuk 3 lezen

Spreekwoorden en uitdrukkingen
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

Spreekwoorden en uitdrukkingen

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Video

Na deze les:

  • Kun je figuurlijk taalgebruik herkennen
  • Weet je waarom veel uitdrukkingen uit de handel en scheepvaart komen
  • Kun je van een aantal van deze uitdrukkingen de betekenis uitleggen 

Slide 3 - Tekstslide

Figuurlijk taalgebruik
Wat is het ook alweer?

Slide 4 - Tekstslide

Figuurlijk taalgebruik

In teksten kom je vaak woorden of uitdrukkingen met een figuurlijke betekenis tegen. Er wordt dan iets anders bedoeld dan er eigenlijk staat. Je moet het dus niet letterlijk nemen. Je neemt het dan figuurlijk. 

Slide 5 - Tekstslide

Er staat (figuurlijk)

Hij woont in het hart van de stad


We sliepen onder de blote hemel 


De radijsjes schoten de grond uit.
 Bedoeld wordt (letterlijk)

Hij woont in het centrum / het midden van de stad.

We sliepen buiten.


De radijsjes groeiden heel snel


Slide 6 - Tekstslide

Handel en scheepvaart
Nederland is van oudsher een handelsland. De scheepvaart speelde daarbij een belangrijke rol.

Aan de handel en de scheepvaart hebben we veel spreekwoorden en uitdrukkingen te danken.

Voorbeelden:
- over een andere boeg gooien (het op een andere manier proberen)
- aan de grond zitten (geen geld meer hebben).



Slide 7 - Tekstslide

Ken je de volgende uitdrukkingen?

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

 Onder zeil gaan. = Gaan slapen.

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Tussen wal en schip vallen. = Nergens bij horen.

Slide 12 - Tekstslide

Welke spreekwoorden herken je in de volgende video?

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Video

Verschil spreekwoorden en uitdrukkingen
  • Een spreekwoord is een vaste zin met een wijsheid of tip.

  • Bijvoorbeeld: De appel valt niet ver van de boom. 


Slide 15 - Tekstslide

Verschil spreekwoorden en uitdrukkingen
  • Een uitdrukking is een woord of groepje woorden met een aparte betekenis die je in zinnen kunt gebruiken.

  • Bijvoorbeeld: je biezen pakken
    Ik moest onmiddellijk mijn biezen pakken.
    Deze 6 Eredivisiespelers kunnen beter deze winter nog hun biezen pakken

Slide 16 - Tekstslide

Moet je een spreekwoord
letterlijk of figuurlijk nemen?
A
letterlijk
B
figuurlijk

Slide 17 - Quizvraag

De appel valt niet ver van de boom
A
Het is nergens beter dan thuis
B
Van iets wat je jong leert, heb je later veel voordeel
C
Kinderen lijken vaak op hun ouders
D
Hele goede vrienden zijn

Slide 18 - Quizvraag

Geen kind hebben aan iemand
A
Kinderen lijken vaak op hun ouders
B
Geen last hebben van iemand
C
Jouw eigen kind of kinderen
D
Van iets wat je jong leert, heb je later veel voordeel

Slide 19 - Quizvraag

Iemand met open armen ontvangen
A
Het is nergens beter dan thuis
B
Geen last hebben van iemand
C
Hele goede vrienden zijn
D
Iemand enthousiast ontvangen

Slide 20 - Quizvraag

Het zijn dikke vrienden
A
Kinderen lijken vaak op hun ouders
B
Geen last hebben van iemand
C
Een familielid bezorgt je soms nadeel zonder dat je dat verwacht
D
Hele goede vrienden zijn

Slide 21 - Quizvraag

Je eigen vlees en bloed
A
Jouw eigen kind of kinderen
B
Kinderen lijken op hun ouders
C
Mensen veranderen
D
Hele goede vrienden

Slide 22 - Quizvraag

Jong geleerd, oud gedaan
A
Mensen veranderen
B
Het is nergens beter dan thuis
C
Van iets wat je jong leert, heb je later veel voordeel
D
Verstandig genoeg zijn om je eigen beslissingen te nemen

Slide 23 - Quizvraag

Kleine kinderen worden groot
A
Jouw eigen kind/ kinderen
B
Mensen veranderen
C
Verstandig genoeg zijn om je eigen beslissingen te nemen
D
Kinderen lijken vaak op hun ouders

Slide 24 - Quizvraag

Oost west, thuis best
A
Iemand enthousiast ontvangen
B
Geen last hebben van iemand
C
Het is nergens beter dan thuis
D
Kinderen lijken vaak op hun ouders

Slide 25 - Quizvraag

Van je familie moet je het hebben
A
Mensen veranderen
B
Een familielid bezorgt je soms nadeel zonder dat je het verwacht
C
Hele goede vrienden zijn
D
Kinderen lijken vaak op hun ouders

Slide 26 - Quizvraag

Als kat en hond leven
A
Iemand leuk vinden
B
Altijd ruzie maken
C
Elkaar steunen op leuke en minder leuke momenten
D
Heel boos zijn

Slide 27 - Quizvraag

Verzin een variant op de volgende spreekwoorden
- Aprilletje zoet, heeft nog weleens een witte hoed
- Een goed begin is het halve werk
- Wat de boer niet kent, dat vreet hij niet

Slide 28 - Tekstslide