Bespreking mavo examen 2023 tijdvak 2

Bespreking mavo examen 

BIOLOGIE
2023 tijdvak 2
1 / 64
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 64 slides, met interactieve quiz en tekstslides.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

Bespreking mavo examen 

BIOLOGIE
2023 tijdvak 2

Slide 1 - Tekstslide

Hoe gebruik je deze presentatie?
1) Maak het mavo examen biologie 2023 tijdvak 2

2) Kijk de vragen kritisch na met deze presentatie.

3) Via deze link kun je je cijfer berekenen aan de hand van je behaalde punten.

Slide 2 - Tekstslide

Kleurcodes
Vragen staan in het blauw
Uitleg staat in het zwart
Antwoorden staan in het rood

Slide 3 - Tekstslide

52 vragen 66 punten
Meerkeuzevragen:
Schrijf alleen de hoofdletter van het goede antwoord op.

Er is sprake van normale situaties en gezonde organismen, tenzij anders vermeld. 

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Vraag 1 (1p)
Asha, de hond van Michel, heeft chocolade-eitjes opgegeten. Michel brengt Asha meteen naar de dierenarts. De dierenarts heeft een middel om de peristaltische bewegingen in een deel van Asha’s verteringskanaal om te keren.
Leg uit hoe een omkering van de richting van de peristaltische bewegingen kan vóórkomen dat Asha ziek wordt. 
Over welk deel van het verteringskanaal gaat het?
In de tekst konden we lezen dat een hond misselijk kan worden en koorts en hartstilstand kan krijgen. Dan moet dus de schadelijke stof theobromine al in het bloed zijn. Je wil dat juist voorkomen. Dus wat wil je dat de hond gaat doen?
--> braken, de boel uitspugen dus!
Het gaat dus om de MAAG !
Uit de uitleg moet blijken dat
de hond (Asha) dan de eitjes/chocolade gaat uitbraken (waardoor er minder/geen theobromine in haar bloed terechtkomt). 

Slide 6 - Tekstslide

Vraag 2 (2p)
De chocolade zit al in de dunne darm van Asha.
Daar wordt theobromine opgenomen in het bloed.
Vervolgens stroomt dat bloed via de kortste weg
naar het hart.
Op de uitwerkbijlage staan drie organen in een tabel.
Kruis voor elk orgaan aan of theobromine door dit orgaan
komt via de kortste weg van de dunne darm naar het hart.  

Visualiseer de route:

Vanuit de dunne darm gaat het via de poortader naar de lever, daarna via de leverader naar de onderste holle ader waarna het bloed 2x door het hart gaat. Daarna gaat het bloed verder via de aorta naar alle organen en via de nierslagader komt het bij de nieren.

Maar ! De vraag is: via de korste weg van de dunne darm naar het hart!
Dit is kennis!

Slide 7 - Tekstslide

Vraag 2 (2p)
De chocolade zit al in de dunne darm van Asha. Daar wordt theobromine opgenomen in het bloed.
Vervolgens stroomt dat bloed via de kortste weg naar het hart.
Op de uitwerkbijlage staan drie organen in een tabel. Kruis voor elk orgaan aan of theobromine door dit orgaan komt via de kortste weg van de dunne darm naar het hart.  

Slide 8 - Tekstslide

Vraag 3 (1p)
Hond Asha weegt 25 kilo. Ze heeft 15 eitjes van pure chocolade opgegeten. Elk chocolade-eitje weegt 8 g.
Welk type klachten gaat Asha krijgen volgens de informatie in de tabel? 

In de tabel kun je zien dat een hond van 25 kilo klachten krijgt
bij het eten van minimaal 50 g pure chocolade.



15 x 8 = 120 gram
Dat zijn dan ernstige klachten.

Slide 9 - Tekstslide

Vraag 4 (1p)
Hoeveel Y-chromosomen bevat de
celkern van een cel uit het
wangslijmvlies van een man? 



1 Y-chromosoom !
Dit is kennis!
Een wangslijmvliescel is een lichaamscel, dus diploïd: de chromosomen komen in paren voor!
Het geslachtschromosoompaar van een man bestaat uit een X en een Y.

Slide 10 - Tekstslide

Vraag 5 (1p) 
Het Y-chromosoom van persoon 1 is hetzelfde
Y-chromosoom als dat van persoon 3. 


Het Y-chromosoom van persoon 2 is hetzelfde
Y-chromosoom als dat van persoon 4. 
Een vader geeft de X aan zijn dochters!
En de Y aan zijn zonen!

Slide 11 - Tekstslide

Vraag 5 (1p) 

Slide 12 - Tekstslide

Hebben de erfelijke ziekte die op chromosoom nr. 11 ligt en recessief wordt overgeërfd. Vul het genotype van de rest van de stamboom in.

Slide 13 - Tekstslide

Vraag 6 (2p)
Netvlies
adequate prikkel is (felgekleurd) licht

Geurslijmvlies
adequate prikkel is geur (van de poffertjes)
Dit is kennis! + info uit de tekst

Slide 14 - Tekstslide

Vraag 7 (1p): C
Dit is kennis!
Wat heb je geleerd over het oor?

P= trommelvlies.

Q= hamer/aambeeld/stijgbeugel (de gehoorbeentjes) - deze nemen tillingen van het trommelvlies over.

R= evenwichtsorgaan met daarbij de  halfcirkelvormige kanalen - gevuld met vloeistof en nemen trillingen van gehoorbeentjes over. Registreren bewegingen die het hoofd maakt in 2 dimensies.

S= slakkenhuis - zet trillingen om naar elektrisch signaal.

Slide 15 - Tekstslide

Vraag 8 (1p): B
Een deel van de achtbaan gaat door een hal die bijna donker is.
In de hal ziet Demi alleen nog vaag de omtrek van de mensen in het
wagentje voor haar.
In het netvlies zitten verschillende typen zintuigcellen.
De activiteiten van deze zintuigcellen worden met elkaar vergeleken.

Welke beschrijving geldt in een donkere ruimte?
A   De kegeltjes maken de meeste impulsen.
B   De staafjes maken de meeste impulsen.
C   De kegeltjes en de staafjes maken evenveel impulsen. 





Dit is kennis!
Kegeltjes
Staafjes
Liggen in de gele vlek
Liggen buiten de gele vlek
Scherp zien
Contrasten zien - bewegende beelden
Kleur
Grijstinten
Werken bij veel licht
Schemer/donker - zijn erg gevoelig

Slide 16 - Tekstslide

Vraag 9 (1p): D
Demi is misselijk geworden door de achtbaan. Het braakcentrum in haar
hersenstam stuurt impulsen naar de spieren van haar maag. De
maagspieren knijpen zich daarna samen.
Door welke typen zenuwcellen worden deze impulsen van
de hersenstam naar de maag geleid?

A   door schakelcellen
B   door bewegingszenuwcellen
C   door gevoelszenuwcellen
D   door schakelcellen en bewegingszenuwcellen
E   door schakelcellen en gevoelszenuwcellen
F   door gevoelszenuwcellen en bewegingszenuwcellen 
Dit is kennis!
Het centrale zenuwstelsel (CZS) bestaat uit: grote hersenen, kleine hersenen, hersenstam en ruggenmerg.

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Vraag 10 (1p)
Is de informatie van de verloskundige voldoende
om te bepalen of de tweeling van Karin eeneiig
of twee-eiig is? Leg je antwoord uit. 
nee (de informatie is niet voldoende), 

met een uitleg waaruit blijkt dat het
niet hebben van gezamenlijke vruchtvliezen bij eeneiige en bij twee-eiige tweelingen vóórkomt / 
dat zowel de tweelingen uit groep 1 als die uit groep 4 geen vruchtvliezen delen 

Slide 19 - Tekstslide

Vraag 11 (1p) 
Op de uitwerkbijlage staat een tabel.
Noteer in de tabel hoeveel zaadcellen nodig zijn voor een
bevruchting die tot een eeneiige tweeling leidt, en hoeveel
zaadcellen nodig zijn voor een bevruchting die tot een
twee-eiige tweeling leidt. 
eeneiig = 1 eicel + 1 zaadcel, die zich in de eileider splitsen tot twee embryo's

twee-eiig = 2 eicellen + 2 zaadcellen, zoals een broer en zus die op hetzelfde moment geboren worden.
Dit is kennis!

Slide 20 - Tekstslide

Vraag 12 (1p): A
Dit is kennis!
Q = eierstok
P = eileider
R = baarmoeder

Na de eisprong leeft de eicel nog 24 uur. Zaadcellen leven 2-3 dagen. De "reis" naar de baarmoeder duurt 5-6 dagen. De bevruchting vindt dus ALTIJD plaats in de eileider!!

Slide 21 - Tekstslide

Vraag 13 (1p)
Karin bevalt van twee meisjes. Ze praat met haar man Ronald over de
baby’s. Op de uitwerkbijlage staan twee uitspraken van Karin en Ronald.
Kruis voor elke uitspraak aan of deze juist of onjuist is. 



Dit is kennis!
Twee meisjes kunnen dus ook een twee-eiige tweeling zijn!

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Vraag 14 (2p) 
Trek uit elke proef een conclusie.
Schrijf je antwoord zo op:
Conclusie uit experiment A: .........................................
Conclusie uit experiment B: ......................................... 
voorbeelden van juiste conclusies:
(Conclusie uit experiment A:) De vrouwtjes paren de tweede keer liever
met een ander mannetje dan met hetzelfde mannetje.
(Conclusie uit experiment B:) Na 48 uur hebben de vrouwtjes geen
voorkeur meer voor een bepaald mannetje. 

Slide 24 - Tekstslide

Vraag 15 (2p)
Maak op de uitwerkbijlage een staafdiagram van de gegevens uit de tabel. 
• De verticale as is juist ingedeeld en benoemd, er is een aparte
legenda of de staven zijn in het diagram benoemd  = 1pt

• Vier staven zijn op de juiste manier getekend   = 1pt 

Slide 25 - Tekstslide

Vraag 16 (1p)
Een van de ziekten waartegen kinderen worden gevaccineerd, is de bof.
Leg uit hoe de vaccinatie ervoor zorgt dat kinderen immuun worden
voor de bof. 

Dit is kennis!
Uit de uitleg moet blijken dat
het lichaam antistoffen / geheugencellen
(tegen de ziekteverwekker van de bof) gaat maken. 

Slide 26 - Tekstslide

Vraag 17 (1p): A
Veel kinderen huilen omdat de prik pijn doet.
In welk onderdeel van het centraal zenuwstelsel vindt de bewustwording van de pijn plaats?
A   in de grote hersenen
B   in de hersenstam
C   in de kleine hersenen
D   in het ruggenmerg 
Dit is kennis!

Slide 27 - Tekstslide

Vraag 18 (1p): B
Artsen willen onderzoeken of de waarneming van pijn beïnvloed kan worden door het drinken van water met suiker. Ze verdelen kinderen die voor een vaccinatie komen, in twee groepen. De artsen geven één groep kinderen vlak voor de vaccinatie water met suiker te drinken.
Wat geven de artsen aan de kinderen van de andere groep?
A   vruchtensap
B   water
C   water met suiker
D   water met zout 
Dit is toepassen
Bij een controle groep (blanco) doe je hetzelfde of geef je hetzelfde behalve waar het om draait of de werkzame stof, in dit geval suiker. De rest blijft gelijk. En dus geef je alleen water! Ander voeg je weer een variabele toe.

Slide 28 - Tekstslide

Vraag 19 (1p): C
Glucose uit het suikerwater wordt opgenomen in het bloed. Het glucoserijke bloed stroomt via een ader naar de rechterboezem van het hart.
In welke volgorde stroomt het glucoserijke bloed vervolgens door het hart en de longen?
A   rechterboezem-->linkerboezem-->longen-->linkerkamer-->rechterkamer
B   rechterboezem-->linkerboezem-->longen-->rechterkamer-->linkerkamer
C   rechterboezem-->rechterkamer-->longen-->linkerboezem-->linkerkamer
D   rechterboezem-->rechterkamer-->longen-->linkerkamer-->linkerboezem 
Dit is kennis met toepassen!
Leer de volgorde van de bloedstroom uit je hoofd!

Slide 29 - Tekstslide

Vraag 20 (1p): C
Geslachtelijk =
mannelijke en vrouwelijke planten

Ongeslachtelijk =
Groei van nieuwe planten uit de worteldelen.

Slide 30 - Tekstslide

Vraag 21 (2p)
Behoort de brandnetel tot insectenbestuivers of windbestuivers?
Leg je antwoord uit. 




  • windbestuivers 1pt
  • bloemen zijn onopvallend en klein / er valt veel stuifmeel uit 1pt
De aanwijzing haal je uit de tekst:
de bloemen zijn klein, groen en onopvallend en er valt veel stuifmeel uit.
De tekst goed lezen!

Slide 31 - Tekstslide

Vraag 22 (1p)
brandnetel -->kleine vos --> koolmees

Opmerking
Als de kandidaat brandnetel -->rups -->vogel
noteert, hiervoor een scorepunt toekennen. 

Slide 32 - Tekstslide

Vraag 23 (1p)
Het leggen van de eitjes aan de onderkant van het blad verhoogt de overlevingskans voor de eitjes.
Leg uit dat de overlevingskans hierdoor wordt verhoogd. 
voorbeelden van een juiste uitleg:

  • De eitjes aan de onderkant van het blad vallen niet op waardoor ze minder vaak opgegeten worden.
  • De eitjes aan de onderkant van het blad worden niet blootgesteld aan het zonlicht waardoor ze minder snel uitdrogen. 

Dit is inzicht!

Slide 33 - Tekstslide

Vraag 24 (1p): A
De gevangen rupsen worden gevoerd aan de jongen van de koolmees. Rupsen bevatten vooral bouwstoffen die nodig zijn voor de groei en ontwikkeling van de jonge koolmees.
Welke stoffen zijn dat?
A   eiwitten
B   koolhydraten
C   mineralen
D   vetten 
Dit is kennis!
Alle genoemde stoffen zijn bouwstoffen. 
Maar eiwitten zijn het meest belangrijk omdat alle cellen opgebouwd zijn uit eiwitten!
bij vraag 24 moet altijd 1 scorepunt worden toegekend, ongeacht of er wel of geen antwoord gegeven is, en ongeacht het gegeven antwoord.
Toelichting:
De vraagstelling maakt dat meerdere antwoordopties mogelijk zijn

Slide 34 - Tekstslide

Vraag 25 (1p)
De vlinders voeden zich met nectar uit bloemen van de vlinderstruik.
Welk voordeel heeft de vlinderstruik van dit bezoek van de vlinders? 
Uit het antwoord moet blijken dat de (bloemen van de) vlinderstruik tijdens het bezoek van de vlinders bestoven worden / het stuifmeel van de vlinderstruik verspreid wordt. 

Slide 35 - Tekstslide

Vraag 26 (1p): D
Het genotype is het DNA in de celkern dat alle erfelijke informatie bevat. Deze ligt vast op moment van bevruchting en verandert dus niet meer. 
Dit is kennis!

Slide 36 - Tekstslide

Vraag 27 (2p) 
Nitraat is een minerale voedingsstof die opgenomen wordt door planten.
Bij een gebrek aan deze stof kleuren de bladeren van de brandnetel geel.
Leg uit welke invloed gele bladeren hebben op de groei van de brandnetel. 
Het antwoord moet het inzicht bevatten waaruit blijkt dat planten met gele bladeren
• geen bladgroenkorrels bevatten / geen energie uit zonlicht kunnen winnen / niet aan fotosynthese kunnen doen 1pt
• waardoor ze minder / niet groeien 1pt 
Dit is kennis met inzicht!
Vraag jezelf af: hoe groeien planten? Door fotosynthese!
Vraag jezelf dan af: wat is er nodig voor fotosynthese? Bladgroenkorrels! Dus groene bladeren!

Slide 37 - Tekstslide

Vraag 28 (1p): A
Stamcellen worden gevormd in het rode beenmerg, dus in de botten (opperarmbeen, dijbeen, ribben en heupbeenderen)
Dit is kennis!

Slide 38 - Tekstslide

Vraag 29 (2p)
Op de uitwerkbijlage staat een tabel met verschillende bloeddeeltjes.
Kruis voor elk bloeddeeltje de juiste functie aan. 
Dit is kennis!

Slide 39 - Tekstslide

Vraag 30 (1p): B
Witte bloedcellen hebben 46 chromosomen.
Hoeveel chromosomen bevat de stamcel waaruit bloedcellen ontstaan?
A   23
B   46
C   92 
Stamcellen zijn lichaamscellen waar de chromosomen ook in paren voorkomen (diploïd), dus 46 chromosomen.
Dit is inzicht!

Slide 40 - Tekstslide

Vraag 31 (1p)
Welk soort medicijn bestrijdt bacteriële infecties?

Antibiotica ! 
Dit is kennis!

Slide 41 - Tekstslide

Vraag 32 (2p)
Door de stamcel-transplantatie wordt de bloedgroep van de ontvanger gelijk aan de bloedgroep van de donor.
Leg met behulp van de informatie uit hoe dit komt. 
Uit het antwoord moet blijken dat:
• nieuwe bloedcellen ontstaan uit stamcellen van de donor 1
• dus hebben de bloedcellen dezelfde eigenschappen als die van de donor 1 
Dit is inzicht!

Slide 42 - Tekstslide

Vraag 33 (1p): B
Soms worden bloeddeeltjes die zijn gemaakt door de donorstamcellen afgebroken door antistoffen uit het ABO bloedgroepensysteem die nog aanwezig zijn bij de ontvanger.
Welke bloeddeeltjes worden dan afgebroken door antistoffen van de ontvanger?
A   bloedplaatjes
B   rode bloedcellen
C   witte bloedcellen 
In de vraag staat "antistoffen uit het ABO bloedgroepensysteem". Dat is gelijk je aanwijzing dat het om rode bloedcellen gaat!
Dit is goed lezen en logisch nadenken!

Slide 43 - Tekstslide

Slide 44 - Tekstslide

Vraag 34 (2p)
Het menselijk lichaam ziet medicijnen als gifstoffen die afgebroken moeten worden.
Welk orgaan zorgt voor afbraak van medicijnen? En welk orgaan verwijdert medicijnresten uit het bloed?

Schrijf je antwoord zo op:
afbraak van medicijnen: ............lever....
medicijnresten verwijderen: ..........nieren....
Dit is kennis!

Slide 45 - Tekstslide

Vraag 35 (1p)
Resten van pijnstillers in het water veroorzaken ‘weefselschade aan kieuwen bij vissen’.
Leg uit wat een weefsel is. 

Een groep cellen met dezelfde vorm of functie.
Dit is kennis!

Slide 46 - Tekstslide

Vraag 36 (1p)
Bij welk orgaanstelsel horen de kieuwen?

 Ademhalingsstelsel
Dit is kennis!

Slide 47 - Tekstslide

Vraag 37 (1p)
Als er resten van een middel tegen hoge bloeddruk in het oppervlaktewater terechtkomen, kan dat bij vissen afwijkend paringsgedrag veroorzaken. Paringsgedrag is een voorbeeld van voortplantingsgedrag.
Geef nog een voorbeeld van voortplantingsgedrag. 

Baltsgedrag of broedzorg
Dit is kennis!

Slide 48 - Tekstslide

Vraag 38 (2p)
Q    1pt

Door de kleiner wordende
regenboogforelpopulatie er steeds meer garnalen opgroeien die zich
voeden met plankton waardoor de planktonpopulatie steeds kleiner
wordt  1pt

plankton --> garnalen --> regenboogforel

Slide 49 - Tekstslide

Vraag 39 (1p)

Slide 50 - Tekstslide

Vraag 40 (1p): A
Medicijnresten hebben ook invloed op eencellige organismen zoals bacteriën en groene algen. Een onderzoeker bekijkt eencellige algen en bacteriën onder de microscoop. De algen hebben behalve de groene kleur nog een onderscheidend kenmerk.

Welk kenmerk heeft een eencellige alg wel, maar een bacterie niet?
A   celkern
B   celmembraan
C   celwand
D   cytoplasma 
Dit is kennis!

Slide 51 - Tekstslide

Vraag 41 (2p)

Slide 52 - Tekstslide

Vraag 42 (2p)
Rik, de broer van Jorrit, is heterozygoot
voor de eigenschap albinisme.
Jessica is zwanger van Rik. In haar familie
komt het gen voor albinisme niet voor.
Op de uitwerkbijlage staat een kruisingsschema.
Vul het schema in en noteer de kans dat
het kind van Rik en Jessica ook heterozygoot
is voor de eigenschap albinisme.

Slide 53 - Tekstslide

Vraag 43 (1p): B
De cellen die pigment maken
heten pigmentcellen en zitten
in de kiemlaag.
De opperhuid bestaat uit de
hoornlaag (P) en de kiemlaag (Q).
Dit is kennis!

Slide 54 - Tekstslide

Vraag 44 (1p)
Dit is kennis!
Deel Q = iris

De iris heet ook wel regenboogvlies en geeft jouw ogen de kleur.

Slide 55 - Tekstslide

Vraag 45 (2p)
ET en LG

"Eet gras" en 
"Ligt op het gras" bevat geen interactie met een soortgenoot.
Bij de andere gedragselementen staat steeds de tekst: "andere koeien".

Slide 56 - Tekstslide

Vraag 46 (1p): B
Hoe wordt tabel 2 bij een gedragsonderzoek genoemd?
A   ethogram
B   protocol
C   practicum
Dit is kennis!

Slide 57 - Tekstslide

Vraag 47 (2p)
Hoeveel procent van de tijd besteedt Lily21 aan liggen op gras?
Leg je antwoord uit met een berekening.
Dit is een vaardigheid
Het gaat dus om LG; ligt op gras:  
"liggen op stro" moet "liggen op gras" worden.
• totaal aantal observaties is 30x; waarvan LG geobserveerd: 9x     = 1pt
• aandeel LG t.o.v. totaal = 9/30 x 100% = 30%                                       = 1pt 
Opmerkingen
0,3 0,30 en 30% goed rekenen; 0,3% fout rekenen
Bij een juiste berekening met verkeerde waardes van het aantal observaties, 1 scorepunt toekennen.

Slide 58 - Tekstslide

Vraag 48 (1p)
Zal Lily21 bevrucht raken als Teun bij Lily21
direct na de observatie kunstmatige inseminatie
toepast? Leg je antwoord uit met behulp van de
informatie. 
Dit is toepassen!
nee,
met een uitleg waaruit blijkt dat Lilly21 nog in fase 1 zit / nog geen sta-reflex vertoont 

Slide 59 - Tekstslide

Vraag 49 (1p): A
Bij de keuze voor sperma let Teun ook op de vachtkleur van de stier. De koeien van Teun zijn roodbont, maar hij wil roodbonte en zwartbonte kalfjes krijgen. Roodbont is recessief en zwartbont is dominant.
Is het mogelijk dat de koeien van Teun zwartbonte en roodbonte kalfjes krijgen, en zo ja, welk sperma met welk genotype voor vachtkleur kan daarvoor zorgen?
A   Ja, dat is mogelijk met het sperma van een heterozygote stier.
B   Ja, dat is mogelijk met sperma van een homozygoot dominante stier.
C   Ja, dat is mogelijk met sperma van een homozygoot recessieve stier.
D   Nee, dat is onmogelijk. 
Dit is kennis!

Slide 60 - Tekstslide

Vraag 50 (1p)
Dit is kennis!
 baarmoeder/baarmoedermond 

Slide 61 - Tekstslide

Vraag 51 (1p): C
Dit is kennis!

Slide 62 - Tekstslide

Vraag 52 (1p): D
Het is belangrijk dat een pasgeboren kalfje moedermelk drinkt.
Moedermelk bevat antistoffen die het kalfje immuun maakt voor bepaalde
ziekten.
Welke immunisatie vindt plaats doordat het kalfje moedermelk drinkt?
A    actieve immunisatie
B    auto-immunisatie
C    kunstmatige immunisatie
D    passieve immunisatie 
Dit is kennis!

Slide 63 - Tekstslide

66pt totaal en N-term was N=1,2
cijfer = (pt/66)x9+1,2
Mijn cijfer is lager dan 5,5
Mijn cijfer ligt tussen 5,5 en 6,0
Mijn cijfer ligt tussen 6,0 en 6,5
Mijn cijfer ligt tussen 6,5 en 7,0
Mijn cijfer ligt boven de 7,0 !

Slide 64 - Poll