Thema 5 Erfelijkheid en Evolutie - Vmbo-kgt jaar 2

Thema 5 
Erfelijkheid en evolutie
1 / 58
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo k, mavoLeerjaar 2

In deze les zitten 58 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 70 min

Onderdelen in deze les

Thema 5 
Erfelijkheid en evolutie

Slide 1 - Tekstslide

Welk materiaal voor biologie heb je nodig?
  • Je neemt je B boek mee. Je A boek heb je niet meer nodig.
  • Je neemt je laptop mee. 


Slide 2 - Tekstslide

Thema 5 
Erfelijkheid en Evolutie


Deze basisstoffen worden in thema 5 behandeld:

  • Basisstof 1: Genotype en Fenotype
  • Basisstof 2: Chromosomen en genen
  • Basisstof 3: Variatie in genotype

Slide 3 - Tekstslide

Leerdoelen voor deze les
Aan het einde van de les weet ik: 
1. Alle cellen in je lichaam dezelfde 
     erfelijke informatie bevat.
2. De kenmerken van chromosomen.
3.  Kan ik omschrijven van genotype en 
     fenotype is.

Slide 4 - Tekstslide

Je lichaam bestaat uit ongeveer 10 biljoen cellen.

Slide 5 - Tekstslide

Alle cellen hebben een celkern. In de celkern zitten alle erfelijke informatie. 

In de celkern zit dus 
alle belangrijke 
informatie.

Slide 6 - Tekstslide

Erfelijke informatie
Wat is erfelijke informatie?
- Erfelijke informatie is een boek over je lichaam.
- In elk cel staat omschreven wat voor haarkleur je hebt, de kleuren van je ogen, je lengte of je stijl of krullend haar hebt, de vorm van je neus of mond.
- De helft is van je vader en de andere helft van je moeder.

Slide 7 - Tekstslide

Lichaamscellen: cellen waaruit je lichaam is opgebouwd. 
In de lichaamscel zit de celkern!

In elk lichaamscel zitten 
46 chromosomen! 

Slide 8 - Tekstslide

Chromosomen: Lange dunne draden in de celkern. Het bestaat uit DNA. 
DNA: Stof die informatie bevat voor erfelijke eigenschappen.

Slide 9 - Tekstslide




Je lichaam bestaat uit lichaamscellen. In de lichaamscellen zit een celkern. In de celkern zitten chromosomen en die bestaan uit DNA.

Slide 10 - Tekstslide

Celdeling
Celdeling: het vormen van nieuwe cellen. Bij elke celdeling worden de chromosomen gekopieerd. 
Dochtercel: cel die ontstaat uit een moedercel tijdens de celdeling.
Daarom bevat ieder lichaamscel dezelfde erfelijke eigenschappen. 


Slide 11 - Tekstslide

In je lichaam zitten chromosomen. In je chromosomen zit erfelijke informatie zoals: je huidskleur, kleur van je ogen, de kleur van je haar of je lengte. 


Slide 12 - Tekstslide

Wat is een gen?
- Gen is een stukje uit je chromosoom dat bestaat uit DNA.
- Stukje DNA heet een gen. 
- Gen bevat informatie over een specifiek 
eigenschap. Bijvoorbeeld een gen voor 
rood haar. 

Slide 13 - Tekstslide

Genotype
Genotype: Alle erfelijke eigenschappen en kenmerken die in je genen zitten. 
De ene helft krijg je van je vader en de andere helft van je moeder. 
Je genotype ontstaat bij de bevruchting.

Slide 14 - Tekstslide

Wat is bevruchting?
Bevruchting: het samensmelten van de spermacel met de eicel. 


 

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Dus ... genotype
Alle erfelijke eigenschappen. Deze krijg je door de genen van je ouders. 
Ene helft van de moeder ander helft van de vader.


Slide 17 - Tekstslide

Fenotype
Fenotype: Alle eigenschappen van een organisme waaronder je uiterlijk! 

Bij het fenotype horen de kenmerken die je kan zien zoals bijvoorbeeld de kleur van de ogen of haarkleur. Maar ook de onzichtbare dingen zoals: hoe je organen eruit zien of je bloeddruk.


Slide 18 - Tekstslide

Fenotype
Fenotype wordt bepaald door je genotype. 
Je fenotype kan je veranderen. Bijvoorbeeld: Als je krullend haar hebt kan je je haar verven naar een ander kleur. Maar het haar dat nieuw groeit blijft bruin en niet paars.

Slide 19 - Tekstslide

Fenotype
Je fenotype kan veranderen door de omgeving.
- Littekens op je lichaam. 
- Als je been geamputeerd moet 
worden en je geen been meer hebt.
- Brandwonden 
- Roken: je longen blijven voor altijd 
beschadigd. 


Slide 20 - Tekstslide


Fenotype kan ook blijvend veranderen.

Slide 21 - Tekstslide

Aan de slag 
Basisstof 1 Genotype en fenotype
Maken opdracht 1 t/m 9
Bladzijde 110 t/m 116
timer
10:00

Slide 22 - Tekstslide

Wat is een gen
A
Een complete chromosoom
B
Een stukje DNA met informatie voor een eigenschap.
C
De vorm van DNA
D
Een cel die erfelijke eigenschappen doorgeeft

Slide 23 - Quizvraag

Wat is waar over het genotype?
A
Het verandert als je je haar verft.
B
Het verandert in de zomer als je haar lichter wordt.
C
Het blijft altijd hetzelfde, je hele leven lang.
D
Het bevat alleen zichtbare eigenschappen.

Slide 24 - Quizvraag

Hoeveel chromosomen heeft een lichaamscel van de mens?
A
23 chromosomen
B
46 chromosomen
C
92 chromosomen
D
2 chromosomen

Slide 25 - Quizvraag

Informatie in DNA over erfelijke eigenschappen.
Alle zichtbare en onzichtbare eigenschappen.
Draadvormige structuur in de celkern.
Stukje DNA voor 1 eigenschap
Genotype
Fenotype
Chromosoom
Gen

Slide 26 - Sleepvraag

Wat is het verschil tussen genotype en fenotype?

Slide 27 - Open vraag

Geef een voorbeeld die wordt bepaald door zowel genotype als leefstijl.

Slide 28 - Open vraag

Leg uit waarom je haar bruin blijft groeien, ook als je het paar verft.

Slide 29 - Open vraag

Elk lichaamscel bevat 23 chromosomen.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 30 - Quizvraag

Je fenotype wordt alleen bepaald door je genotype.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 31 - Quizvraag

Je genotype verandert als je je haar verft.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 32 - Quizvraag

De erfelijke informatie komt voor de helft van je moeder en voor de helft van je vader.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 33 - Quizvraag

Les afsluiten
- Schrijf in je eigen woorden op wat je vandaag tijdens de les hebt geleerd. Dit doe je in tweetallen. 
- Schrijf 3 tot 5 zinnen op in je eigen woorden.
- Bijvoorbeeld: vandaag heb ik geleerd ....
- Je krijgt hier 2 minuten voor.
timer
2:00

Slide 34 - Tekstslide

Basisstof 2
Chromosomen en Genen.

Slide 35 - Tekstslide

Leerdoelen voor deze les
Aan het einde van de les weet ik:
1. dat je van elk ouder 50% van de chromosomen geeft.
2. dat het geslacht wordt bepaald door de geslachtshormonen. 

Slide 36 - Tekstslide

timer
10:00

Slide 37 - Tekstslide

Paren
- Een lichaamscel bevat 46 chromosomen.
- Deze chromosomen zijn verdeel in 23 paren.
- Van elk paar is 1 chromosoom paar van je`
   ouders -1 van je moeder en 1 van je vader.

Slide 38 - Tekstslide

Geslachtscellen
- Eicellen en zaadcellen zijn = geslachtcellen.
- In de geslachtscellen zitten de chromosomen niet in paren maar alleen.
- Een geslachtscel van de mens bevat 23 chromosomen - de helft van 46 chromsomen.
- Dit komt door een speciale celdeling.

Slide 39 - Tekstslide

Hoe werkt celdeling?
- Uit een lichaamscel ontstaan geslachtcellen.
- Van elk chromosoompaar gaat er 1 chromosoom naar een eicel of zaadcel. Er wordt daar een mix van gemaakt. Waarom?


Slide 40 - Tekstslide

Bevruchting
Wat gebeurt er bij bevruchting?
- De kern van een eicel en de kern van een 
zaadcel versmelten/mengen met elkaar.

- De zaadcel brengt 23 chromosomen van de vader mee.
- De eicel brengt 23 chromosomen van de moeder mee.
- Samen vormen ze de kern van de bevruchte eicel.

Slide 41 - Tekstslide

Geslacht
- Het 23e chromosoompaar is het geslachtschromosoom.
- Bij vrouw:  XX
- Bij man: XY

- In een eicel zit altijd een X-chromosoom.
- In een zaadcel zit altijd een X of een Y chromosoom.

Slide 42 - Tekstslide

Slide 43 - Tekstslide

Aan de slag

Maken Basisstof 2 Chromosomen en Genen
Opdracht 1 t/m 4
Ben je klaar? Ga verder met 5 t/m 9
Bladzijde 119 t/m 125
timer
10:00

Slide 44 - Tekstslide

Basisstof 3 
Variatie in genotype

Slide 45 - Tekstslide

Leerdoelen voor deze les
Aan het einde van de les weet ik:
1. Hoe er door geslachtelijke voortplanting variatie in genotype ontstaat.
2. Wat een mutatie is. 

Slide 46 - Tekstslide

Eigenschappen
- Je ouders hebben niet dezelfde erfelijke eigenschappen.
- Bij de bevruchting krijg je van elke ouder 1 chromosoom.
- Daardoor kan de informatie op de 2 chromosomen verschillend zijn. 



Slide 47 - Tekstslide

Genenpaar
- Je hebt van elk gen twee keer: 1 van je vader en 1 van je moeder.
- Dit heet samen een genenpaar.

Steil + steil → allebei genen voor steil haar
Krul + krul → allebei genen voor krullend haar
Steil + krul → één van elk

Slide 48 - Tekstslide

Slide 49 - Tekstslide

Variatie in genotype
Bij voortplanting krijg je genen van je vader en van je moeder.
- Je krijgt een genenpaar van je vader.
- Je krijgt een genenpaar van je moeder.

Samen krijg je een genencombinatie van je vader en van je moeder. Dit wordt jouw genotype + fenotype. 




Slide 50 - Tekstslide



Even een terugblik!

Slide 51 - Tekstslide

Mutatie
Mutatie in het genotype
- Soms raakt DNA beschadigd. Hierdoor verandert de erfelijke informatie -> genotype.
- Zo'n verandering heet een mutatie.
- Dan is er 1 of meer genen veranderd.


Slide 52 - Tekstslide

Mututie
Mutatie in het fenotype
- Als de verandering te zien is aan de buitenkant noemen we dat een mutant. 
- Bij een mutant is het fenotype veranderd. 
- Voorbeeld is Albino: het lichaam kan niet 
zelf pigment/kleur aanmaken. 


Slide 53 - Tekstslide

Mutagenen invloeden
Soms ontstaan mutaties niet zomaar. Ze kunnen ontstaan van invloeden van buitenaf. 
- Dit noemen mij mutagenen invloeden.

- Asbest
- UV-straling (straling van de zon)
- Sigarttenrook
- Rontgen foto's

Slide 54 - Tekstslide

Video: Wat is kanker?

Slide 55 - Tekstslide

Kanker
- Soms muteren genen die de celdeling regelen.
- Een foute cel deelt zich opeens heel snel.
- Er ontstaat een tumor.

2 type tumoren
- Goedaardig: Groeit langzaam + niet gevaarlijk
-Slechtaardig: Groet snel + is gevaarlijk Kanker!


Slide 56 - Tekstslide

Kanker
- Bij kanker kunnen er tumorcellen in het bloed komen.
- Ze verspreiden zich door het lichaam.
- Dit noem je uitzaaiing. 

Slide 57 - Tekstslide

Aan de slag!

Basisstof 3 variatie in genotype
Maken opdracht 1 t/m 4
Bladzijde 128 t/m 132

timer
10:00

Slide 58 - Tekstslide