WK 20 - Grammatica

VH3 - Nederlands
Week 20 - les 1
Grammatica
Mevrouw Giesen
timer
10:00
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

VH3 - Nederlands
Week 20 - les 1
Grammatica
Mevrouw Giesen
timer
10:00

Slide 1 - Tekstslide

Agenda vandaag
  • Leerdoelen
  • Lastig te benoemen woorden
  • Oefenen in de klas
  • Zelfstandig aan de slag
  • Afsluiting

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Ik ben me ervan bewust dat bepaalde woorden tot meerdere woordsoorten kunnen behoren.
  • Ik kan bij deze woorden aangeven aan de hand van de zin/context tot welke woordsoort ze behoren.

Slide 3 - Tekstslide

Lastig te benoemen woorden
Bekijk de volgende zin:
– Wie heeft jou al wat verteld over dat feestje met die bekende deejay?
In deze zin is Wie een vragend voornaamwoord, wat een onbepaald voornaamwoord en zijn dat en die allebei aanwijzend voornaamwoord. In andere zinnen kan dat heel anders zijn, want die, dat, wie en wat kunnen tot verschillende woordsoorten behoren.

Slide 4 - Tekstslide

Hoe zit dit?
Een aanwijzend voornaamwoord staat vóór het zelfstandig naamwoord (die kast) het betrekkelijk voornaamwoord staat achter het zelfstandig naamwoord (de kast die daar staat). Die kast is mooi. De kast die daar staat is te koop.

Slide 5 - Tekstslide

Hoe zit dit?
  • die kan aanwijzend en betrekkelijk voornaamwoord zijn;
  • dat kan aanwijzend en betrekkelijk voornaamwoord zijn en onderschikkend voegwoord;
  • wie kan vragend en betrekkelijk voornaamwoord zijn;
  • wat kan vragend, betrekkelijk en onbepaald voornaamwoord zijn, maar ook telwoord.

Slide 6 - Tekstslide

Die/Dat
Je kunt het woord vervangen door deze of dit. Als dat kan, zijn die en dat aanwijzend voornaamwoord. Voorbeelden:
a Je kunt die (1) film die (2) dat (3) meisje heeft aangeraden, niet meer zien.
b Ik heb gehoord dat (4) die (5) film niet meer draait.
In zin a kun je die (1) en dat (3) vervangen door deze en dit. Het zijn aanwijzende voornaamwoorden. Je kunt die (2) niet vervangen; die (2) is een betrekkelijk voornaamwoord; het verwijst immers naar een antecedent: die film. In zin b kun je die (5) vervangen door deze, maar dat (4) kun je niet vervangen door dit.
Dat (4) is hier een onderschikkend voegwoord; het staat immers aan het begin van een bijzin.

Slide 7 - Tekstslide

Wie/Wat

Slide 8 - Tekstslide

De jongen DIE naast me zit, let nooit op.
A
Aanwijzend voornaamwoord
B
Betrekkelijk voornaamwoord
C
Vragend voornaamwoord
D
Onderschikkend voegwoord

Slide 9 - Quizvraag

Ik dacht DAT hij het niet zou merken.
A
Aanwijzend voornaamwoord
B
Betrekkelijk voornaamwoord
C
Vragend voornaamwoord
D
Onderschikkend voegwoord

Slide 10 - Quizvraag

Wil je DAT boek even aangeven?
A
Aanwijzend voornaamwoord
B
Betrekkelijk voornaamwoord
C
Vragend voornaamwoord
D
Onderschikkend voegwoord

Slide 11 - Quizvraag

Ik heb nog WAT koekjes meegenomen.
A
Aanwijzend voornaamwoord
B
Betrekkelijk voornaamwoord
C
Vragend voornaamwoord
D
Telwoord

Slide 12 - Quizvraag

WAT wil je later worden?
A
Aanwijzend voornaamwoord
B
Betrekkelijk voornaamwoord
C
Vragend voornaamwoord
D
Telwoord

Slide 13 - Quizvraag

Voor vanavond heb ik WAT lekkers gekocht.
A
Aanwijzend voornaamwoord
B
Onbepaald voornaamwoord
C
Vragend voornaamwoord
D
Telwoord

Slide 14 - Quizvraag

Leerdoelen
  • Ik ben me ervan bewust dat bepaalde woorden tot meerdere woordsoorten kunnen behoren.
  • Ik kan bij deze woorden aangeven aan de hand van de zin/context tot welke woordsoort ze behoren.

Slide 15 - Tekstslide

Aan de slag
  • Ga via Magister leermiddelen naar Nieuw Nederlands
  • Begin aan de weektaak - Grammatica

Slide 16 - Tekstslide

De laatste vragen

Slide 17 - Tekstslide

Afsluiting
Bedankt voor jullie aandacht vandaag

Slide 18 - Tekstslide