Les 3 + 4 + 5 indexcijfers, inflatie en koopkracht intro

koopkracht
reëel rendement
1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

koopkracht
reëel rendement

Slide 1 - Tekstslide

Lessonup doen bij hybride lessen?
A
Liever anders
B
Zonde van de tijd
C
Best leuk
D
Er is niks beters

Slide 2 - Quizvraag

Hoe was deze eerste
week op school?

Slide 3 - Woordweb

Slide 4 - Video

Slide 5 - Video

Voor wie is hyperinflatie een voordeel?
A
Mensen met veel spaargeld
B
Mensen met veel schulden

Slide 6 - Quizvraag

Door hyperinflatie .......
A
daalt de nominale waarde van geld
B
stijgt de nominale waarde van geld
C
daalt de reele waarde van geld
D
stijgt de reele waarde van geld

Slide 7 - Quizvraag

Inflatie en koopkracht
Stel jij krijgt €25 zakgeld per maand. Je besteedt al je geld aan lolly's van €1. Hoeveel lolly's koop je elke maand?

Juist 25!
Stel nu dat de prijs van lolly's stijgt naar €1,50. Hoeveel lolly's kan je dan nog kopen?

Slide 8 - Tekstslide

Je zakgeld is €25 per maand
De prijs van lolly's van €1 naar €1,50. Hoeveel lolly's kan je nu kopen?
A
25
B
20
C
16,7
D
15

Slide 9 - Quizvraag

Je kon dus eerst 25 lolly's kopen en nu nog 16,7.
Wat is er gebeurd met je koopkracht?
A
gestegen
B
gedaald

Slide 10 - Quizvraag

Stel jouw inkomen stijgt met 10% en de prijzen met 5%
Is je koopkracht dan gestegen of gedaald?
A
gestegen
B
gedaald

Slide 11 - Quizvraag

koopkracht
Dus koopkracht bereken je door 
inkomen / prijs = aantal producten

dit kan ook met indexcijfers
indexcijfer inkomen/ indexcijfer prijzen *100 = indexcijfer koopkracht

Slide 12 - Tekstslide

indexcijfer koopkracht
koopkracht wordt ook wel reëel inkomen genoemd
het geldbedrag noemen we nominaal 
en de prijzen zijn gewoon de prijzen.

Als we al deze getallen omzetten in indexcijfers krijg je:
reëel indexcijfer = afgekort tot ric
prijsindexcijfer = pic
nominaal indexcijfer = nic

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Zou je woensdag stemmen als je 18 was?
A
ja, en ik weet al zeker wat
B
ja maar ik twijfel nog
C
ja maar ik heb nog geen idee
D
Nee, ik wil niet stemmen

Slide 15 - Quizvraag

Stemmen!

Slide 16 - Woordweb

Kies de juiste formule om de koopkracht uitgedrukt in het Reële Indexcijfer (RiC) uit te rekenen
A
RiC = (PiC / NiC) * 100
B
RiC = (NiC / PiC) * 100
C
RiC = (PiC * NiC) / 100
D
RiC = NiC - PiC + 100

Slide 17 - Quizvraag

Slide 18 - Tekstslide

Mijn salaris nam toe met 4%, de prijzen stegen met 1%. Hoeveel is mijn reële waarde veranderd?
A
104/101*100= 102,97 dus + 2,97%
B
101/104*100= 97,11 dus -2,88%
C
104/101=1,02 dus + 1,02%
D
101/104=0,97 dus -0,3%

Slide 19 - Quizvraag

Rekenen met koopkracht - voorbeeld
  • Ten opzichte van 2017 is het inkomen in een land met gemiddeld 2% toegenomen in 2018. De inflatie in 2018 is 2,3%. Bereken het reëel indexcijfer in 2018. Is dit een stijging of daling?
  • ric = nic ÷ pic x 100
  • ric = 102 ÷ 102,3 x 100 = 99,7
  • Dit is een daling (want < 100)

Slide 20 - Tekstslide

RIC = NIC/PIC x 100
De nominale waarde van een vermogen stijgt met 3%. De inflatie is 2%. Bereken het reëel indexcijfer.
A
RIC = 103/102 x 100 = 100,98
B
RIC = 103/98 x 100 = 105,1
C
RIC = 102/103 x 100 = 99,03

Slide 21 - Quizvraag

Wat is het indexcijfer van je inkomen en wat is het indexcijfer van de prijzen. Als je inkomen met 10% stijgt en de prijzen met 5%?
A
inkomen 110 prijzen 95
B
inkomen 110 prijzen 105
C
inkomen 90 prijzen 95
D
inkomen 90 prijzen 105

Slide 22 - Quizvraag

Hoeveel zetels haalt de grootste
partij vandaag?

Slide 23 - Open vraag

EXTRA: Hoe groot is het aantal
zetels tussen nr 1 en nr 2?

Slide 24 - Open vraag

Mijn zakgeld steeg met 2%, de prijzen stegen met 2% hoeveel is mijn reële waarde veranderd?
A
102/102=1 dus met 1%
B
102/102*100=100 dus met 0%

Slide 25 - Quizvraag

Hoeveel sommen uit het boek heb je al gemaakt?
A
10+
B
10-5
C
4-1
D
Ik ga dit weekend beginnen :)

Slide 26 - Quizvraag

De formule voor het berekenen van de koopkracht is:
A
RIC = NIC x PIC / 100
B
RIC = NIC / PIC x 100
C
RIC = PIC / NIC x 100
D
NIC = RIC/PIC x 100

Slide 27 - Quizvraag

Wat is je reëel rendement?
De rente op je spaargeld is 6%, de inflatie is 1,5%.
A
-4,2%
B
4,4%
C
1,044%
D
0,96%

Slide 28 - Quizvraag

Hoeveel sommen uit het boek heb je al gemaakt?
A
10+
B
10-5
C
4-1
D
Ik ga deze week beginnen :)

Slide 29 - Quizvraag

Koopkracht 5% Inflatie 2%
Hoeveel stijgt of daalt het nominale inkomen?
A
7,1%
B
-2,9%
C
2,9%
D
4,3%

Slide 30 - Quizvraag

Ric = Nic / Pic x 100
Maak nu de formule voor Nic

Slide 31 - Open vraag

Voorstellen Abstract
- Indexcijfers.
Nic: inkomen
Pic: prijs
Ric: verandering 

Nic/Pic X 100=Ric
Voor %, -100= % toe- of afname.

Slide 32 - Tekstslide

b) Gegeven:
ric = 98
nic = 102
Bereken de inflatie.

Slide 33 - Open vraag

Koopkracht 
Rente 
Hypotheek lening
Inflatie 
Hoeveel kun je met  je salaris kopen? 
Prijzen worden hoger. Geld wordt minder waard 
Interest is ook wel?
Lening die je krijgt voor het kopen van een huis

Slide 34 - Sleepvraag

a) Gegeven:
ric = 102
nic = 104
Bereken de inflatie.

Slide 35 - Open vraag

Een voorbeeld van reëel rendement
Rente op je spaargeld is 5% per jaar, de prijzen stijgen dit jaar met 2%.
Indexcijfer nominaal spaargeld = 105 t.o.v. een jaar eerder. 
Indexcijfer prijzen = 102 t.o.v. van een jaar eerder

Reëel indexcijfer = 105/102*100 = 102,9

Dus de koopkracht van je spaargeld = reëel rendement is met 2,9% gestegen. 

Slide 36 - Tekstslide

Hoeveelheid geld die iemand in een bepaalde periode ontvangt.
Lijn die bij iedere prijs aangeeft hoeveel stuks de consumenten bij die prijs willen kopen

hoeveelheid goederen en diensten die met het inkomen gekocht kunnen worden

aantal stuks dat de consumenten bij een bepaalde prijs willen kopen
gevraagde hoeveelheid
vraaglijn
koopkracht
inkomen

Slide 37 - Sleepvraag

Mijn salaris is gestegen van €2000 naar € 2040 per maand. De prijzen namelijk gemiddeld met 2% toe.
Wat is mijn RIC?
A
-5%
B
91,2
C
95
D
100

Slide 38 - Quizvraag

Het basisjaar is 2012
Indexcijfer lonen mei 2016 108
Indexcijfer lonen juni 2016 109
Wat betekent dat laatste?
A
De lonen zijn in juni 109% gestegen t.o.v. mei
B
De lonen zijn in juni 9% gestegen t.o.v. mei
C
De lonen zijn in juni 109% gestegen t.o.v. 2012
D
De lonen zijn in juni 9% gestegen t.o.v. 2012

Slide 39 - Quizvraag

Bekijk de grafiek.
Stel dat 2015 het basisjaar is. Hoe groot is dan de CPI (eind) 2018?
A
101,48
B
102,49
C
104,57
D
113,16

Slide 40 - Quizvraag

Wat is het indexcijfer van 2008?
A
146
B
132
C
126
D
100

Slide 41 - Quizvraag

De kaartverkoop van een voetbalvereniging staat hiernaast in indexcijfers vermeld.
Bereken de verkochte kaarten in april.
A
4500
B
8700
C
6235
D
10.070

Slide 42 - Quizvraag

RIC = NIC/PIC x 100
Het rendement van een nominaal vermogen in een jaar is 2,6%. De inflatie is 3,2%.
Bereken de verandering van de reële waarde.
A
RIC = 103,2 - 102,6 = 100,6, dus een stijging met 0,6%.
B
RIC = 103,2/102,6 x 100 = 100,58, dus een stijging met 0,58%
C
RIC = 102,6/103,2 x 100 = 99,42, dus een daling met 0,58%
D
RIC = 102,6 x 0,968 = 99,32, dus een daling met 0,68%.

Slide 43 - Quizvraag