DNA les 6: DNA transcriptie

DNA transcriptie
Thema 17 DNA - Nectar boek vwo 6
4 vwo
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 18 slides, met tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

DNA transcriptie
Thema 17 DNA - Nectar boek vwo 6
4 vwo

Slide 1 - Tekstslide

Je weet al...
  • Verschil tussen DNA en RNA
  • DNA bestaat uit nucleotiden
  • Nucleotiden bevatten een suikergroep, fosfaatgroep, base.
  • Om DNA te gebruiken zijn er twee processen belangrijk:
    > Transcriptie: DNA > mRNA
    > Translatie: mRNA > eiwit


Slide 2 - Tekstslide

Het begin?
Hoe weet RNApolymerase waar het begin is?
  1. Denk eraan:
    coderende streng/RNA lees je: 5' > 3'.
    matrijsstreng: 3' > 5'
  2. Voor het gen zit een plek waar RNApolymerase kan binden aan het DNA: de TATA-box. (base: T A T A)
  3. Het daaropvolgende ATG is dan het startcodon. Later volgt als het goed is een stopcodon.

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Link

Welke streng is de juiste? (1)
DNA heeft 2 strengen:
De coderende streng en de niet-coderende streng.

De coderende streng bevat de code, de niet-coderende (matrijsstreng) het spiegelbeeld ervan.

De matrijsstreng is nodig om mRNA te maken met de juiste code.

Slide 5 - Tekstslide

Welke streng is de juiste? (2)
De coderende streng herken je aan:

  1. een TATA-box (code T A T A) aan het begin van een gen. Bedenk wel: lees coderende streng van 5' > 3', matrijsstreng van 3' > 5'.
  2. Verderop kom je als het goed is een startcodon tegen "ATG" (TAC in matrijsstreng) en later een stopcodon.
  3. Ter controle check je of je dit bij andere streng niet tegenkomt. Wel het geval? Soms kunnen beide coderend zijn.

Slide 6 - Tekstslide

Deze les
  • Jullie hebben proces van transcriptie en translatie gedaan. Dit om te snappen hoe het werkt. 
  • Nu gaan we zien hoe dit in het echt/in de cel gebeurt.

Wel pak je de volgende vragen om te herhalen:
  • 17.1 vraag 2, 3, 4, 6, 8, 9, 11 
    15 minuten voor deze herhaling, vragen bespreken we.

Slide 7 - Tekstslide

DNA
DNA bevat alle erfelijke informatie. 
DNA is geordend in moleculen: chromosomen.
In elke cel bevindt zich complete DNA. 

Een cel gebruikt maar een klein deel. Er moet goed gereguleerd worden wat wel/niet gelezen mag worden.

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Video

Transcriptie
DNA > mRNA

Bij transcriptie zijn betrokken:
- RNA-polymerase
- Transcriptiefactoren
- Promotor
- Operator (repressor/activator)
- Terminator

Slide 10 - Tekstslide

Transcriptie
Om te bepalen welk deel afgelezen mag worden zijn er specifieke gebieden.
Gen: deel waar informatie voor eiwit in staat.
Promotor: gebied waar transcriptiefactoren aan binden.
Operator: gebied waar repressor of activator aan kan binden.

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Video

Transcriptie
Transcriptiefactoren binden aan een promotor.

RNA-polymerase bindt aan transcriptiefactoren.

Operator: door binding van repressor of activator kan DNA minder goed of makkelijker afgelezen worden.

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Transcriptie
Streng waar promotor aanwezig is is de matrijsstreng. 
Zelfs mogelijk dat bij gen verderop, de matrijs- en coderende streng andersom is.

RNA-polymerase werkt via matrijsstreng van 3' > 5' einde.
mRNA wordt gevormd van 5' > 3'.

Slide 15 - Tekstslide

Transcriptie
RNA-polymerase werkt via matrijsstreng van 3' > 5' einde.
mRNA wordt gevormd van 5' > 3'.

Het RNA dat nu gevormd is wordt ook wel pre-mRNA genoemd. 

Hierna vinden er bewerkingen plaats.

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Video

Oefenen
Maak van 17.3 de opgaven...
Als je het makkelijk vindt: 
31, 34, 36, 38

Moeilijk:
28, 31, 33, 35, 36, 37

Slide 18 - Tekstslide