Les 2 februari - Grammatica 3.4 zin samentrekking ontleden

1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 11 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Hij liep weg en deed het licht uit.

Slide 4 - Open vraag

Ik liet mijn hond uit en mijn oma binnen.

Slide 5 - Open vraag

Wij werden vorig jaar kampioen en ik speler van het jaar.

Slide 6 - Open vraag

Samenvatting grammatica zinsdelen
1. Pv zoeken en onderstrepen. Pv is altijd een werkwoord. Je vindt de pv door de zin in een andere tijd te zetten. Het werkwoord of de werkwoorden die veranderen, zijn pv's.
2. Zinsdeelstrepen zetten. Zinsdeelstrepen geven aan dat de woorden 1 zinsdeel vormen. Je zet zinsdeelstrepen door 1. de pv tussen strepen te zetten, 2. alles voor de pv met rust te laten, 3. alle werkwoorden apart tussen strepen te zetten (te/aan het horen erbij), 4. zinsdeelproef uitvoeren.
3. Onderwerp zoeken. Onderwerp is wie het doet in de zin. Wie/wat + gezegde?
4. Ng/wg. Werkwoordelijk gezegde = alle werkwoorden in de zin. Je noteert alle werkwoorden. Naamwoordelijk gezegde = als het onderwerp iets IS, je noteert alle ww's + wat het onderwerp is.
5. Lijdend voorwerp. (Wie lijdt?) Wat/wie + onderwerp + wg? GEEN LV in een zin met een ng. 

Slide 7 - Tekstslide

Vervolg samenvatting
6. Meewerkend voorwerp (mv). (Wie werkt eraan mee?) Aan wie of voor wie + ond + gez.? 
7. Voorzetselvoorwerp (vzv). Begint met een vast voorzetsel bij het gezegde. (geen letterlijke betekenis, zoals een plaats of tijd)
8. Bijwoordelijke bepaling (bwb). Geeft meestal antwoord op de vragen: Waar? Wanneer? Waarom? Hoe? 

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide