herhaling lezen voor de toets

Herhaling lezen voor de toets
welkom
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, gLeerjaar 2

In deze les zitten 28 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Herhaling lezen voor de toets
welkom

Slide 1 - Tekstslide

toets
  • week 23
  • eerste week juni
21
22
23
herhaling
herhaling
oefentoets
hemelvaart
do/vrij
toetsweek

Slide 2 - Tekstslide

programma voor vandaag
Alle theorie herhalen die je nodig hebt voor de komende toets


Slide 3 - Tekstslide

Hoe ziet de toets eruit
1. Tekst lezen
2. Vragen beantwoorden

Slide 4 - Tekstslide

Wat moet je weten  
  1. Wat verwijswoorden zijn 
  2. Wat signaalwoorden zijn
  • reden
  • tegenstelling
  • voorbeeld
   3. Citeren

Slide 5 - Tekstslide

Waar staat deze leerstof?

Slide 6 - Tekstslide

Waar staat deze leerstof?

Slide 7 - Tekstslide

Verwijswoorden paragraaf 3

Slide 8 - Tekstslide

Aantekeningen bij 4.3 
Wat zijn verwijswoorden?
  • In iedere zin komen verwijswoorden voor.
  • verwijswoorden (ver)wijzen naar andere woorden in de tekst
  • verwijswoorden maken een tekst makkelijker leesbaar
  • zo hoef je niet steeds dezelfde woorden te herhalen!

Slide 9 - Tekstslide

Voorbeeld 1 verwijswoorden 
Die tas is van mij . Ik heb mijn tas al bij de andere gezet

Die daar is van mij. Ik heb mijn tas al bij de andere gezet.

Die daar (ver)wijst naar mijn tas 

Slide 10 - Tekstslide

voorbeeld 2 verwijswoorden
Jan woont in Amsterdam, Jan is  ook in Amsterdam geboren

Jan woont in Amsterdam. Hij  is daar ook geboren.


Daar (ver)wijst naar Amsterdam
Hij (ver)wijst naar Jan

Slide 11 - Tekstslide

Er zijn ook verwijszinnen
Ik ben binnen een uur thuis. Ik heb het beloofd.
Het’ verwijst naar ‘ik ben binnen een uur thuis’.


Dat weet je best. Ik ben morgen jarig!
Dat’ verwijst naar de hele zin erna.

Slide 12 - Tekstslide

Aantekeningen bij verwijswoorden
Wat zijn verwijswoorden?
  • In iedere zin komen verwijswoorden voor.
  • verwijswoorden (ver)wijzen naar andere woorden in de tekst
  • verwijswoorden maken een tekst makkelijker leesbaar
  • zo hoef je niet steeds dezelfde woorden te herhalen!

Slide 13 - Tekstslide

extra oefenen

Slide 14 - Tekstslide

signaalwoorden

Slide 15 - Tekstslide

zins- en alineaverbanden
want
maar 
zoals

Slide 16 - Tekstslide

leerdoelen voor vandaag
Aan het eind van deze les weet je : 
  • wat signaalwoorden zijn.

Aan het eind van deze les kun je
  • zins- en alineaverbanden herkennen;

Slide 17 - Tekstslide

zins-en alineaverbanden

Slide 18 - Tekstslide

In het kort
Met signaalwoorden plak je zinnen aan elkaar en maak je een tekst beter leesbaar

  • Na een signaalwoord komt  een uitleg : want
Ik hou niet van appels, want ik vind ze zuur
  • Na een signaal woord komt een tegenstelling : maar 
Ik hou wel van peren, maar bananen vind ik lekkerder
  • Na een signaalwoord komt een voorbeeld : zoals
Ik hou van zacht fruit, zoals : aardbeien, frambozen en bessen

Slide 19 - Tekstslide

extra oefenen

Slide 20 - Tekstslide

citeren

Slide 21 - Tekstslide

leerdoelen
Aan het eind van deze les weet je : 
  • Wat een citaat is 
  • Hoe je een citaat kunt herkennen

Aan het eind van deze les kun je
  • Waar je de naam van de geciteerde persoon kunt vinden
  • Citeervragen beantwoorden.

Slide 22 - Tekstslide

antwoord
De tekst die een schrijver letterlijk van iemand anders overneemt, noem je een citaat.

Slide 23 - Tekstslide

Hoe herken je een citaat?
  • In een tekst staat een citaat altijd tussen aanhalingstekens. Zo kun je zien dat de schrijver de woorden niet zelf heeft bedacht, maar heeft overgenomen van een ander. 
  • De naam van de geciteerde persoon kan in de tekst zelf staan of eronder, in de bronvermelding:

Slide 24 - Tekstslide

Hoe doe je dat ?
  • Je schrijft het letterlijk op.
  • Je zet het tussen haakjes 
  • Je noteert altijd de regelnummers van het stukje tekst dat je citeert. 

  • Zo kan een ander het citaat makkelijk terugvinden in de tekst.

Slide 25 - Tekstslide

Korter opschrijven!
Citeer een zin uit alinea 2 waarin wordt genoemd wat scholieren het minst lastig vinden?
  

Antwoord: ‘Scholieren hebben niet veel moeite om rekeningen op tijd te betalen.’ (regel 29)
kort antwoord :'Scholieren.....betalen'( regel29) 

Slide 26 - Tekstslide

extra oefenen

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide