Uitleg: werkwoordelijk en naamwoordelijk gezegde

'zijn, worden, blijven, blijken, schijnen, heten, dunken en vóórkomen' noemen we
A
werkwoorden
B
zelfstandig werkwoorden
C
hulpwerkwoorden
D
koppelwerkwoorden
1 / 15
volgende
Slide 1: Quizvraag
LatijnMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

'zijn, worden, blijven, blijken, schijnen, heten, dunken en vóórkomen' noemen we
A
werkwoorden
B
zelfstandig werkwoorden
C
hulpwerkwoorden
D
koppelwerkwoorden

Slide 1 - Quizvraag

Uitleg werkwoordelijk en naamwoordelijk gezegde 

Slide 2 - Tekstslide

Soorten werkwoorden
- zelfstandig werkwoord
- koppelwerkwoord: zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen
- hulpwerkwoord

Slide 3 - Tekstslide


                                                                     zelfstandig ww


                                belangrijkste

                                          werkwoord

                                                                      koppelww:  

werkwoord                                               zijn, worden, blijven,

                                                          blijken, lijken, schijnen                                           

                                  hulpwerkwoord

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Video

0

Slide 6 - Video

Een werkwoordelijk gezegde bestaat altijd uit meer werkwoorden.
A
juist
B
onjuist

Slide 7 - Quizvraag

Wat is het naamwoordelijk gezegde van de volgende zin: Piet blijft de jongste in het gezin.
A
blijft
B
Piet blijft
C
blijft de jongste
D
blijft altijd

Slide 8 - Quizvraag

Wat is het naamwoordelijk gezegde?
A
Een koppelwerkwoord en eventuele andere werkwoorden
B
Een koppelwerkwoord, eventuele andere werkwoorden en een zelfstandig naamwoord
C
Een koppelwerkwoord, eventuele andere werkwoorden en een zinsdeel dat iets zegt over het onderwerp
D
Een koppelwerkwoord, eventuele andere werkwoorden en het onderwerp

Slide 9 - Quizvraag

Welk van de onderstaande woorden is geen koppelwerkwoord.
A
zijn
B
blijken
C
kijken
D
schijnen

Slide 10 - Quizvraag

Wat is het naamwoordelijk gezegde in de volgende zin:
De afwas blijft vervelend.
A
Blijft
B
afwas blijft
C
afwas blijft vervelend
D
Blijft vervelend

Slide 11 - Quizvraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
Alle werkwoorden in een zin met uitzondering van de persoonsvorm
B
De persoonsvorm en alle zelfstandig naamwoorden in een zin
C
Alle werkwoorden in een zin inclusief de persoonsvorm
D
Het werkwoordelijk gezegde is een andere naam voor de persoonsvorm

Slide 12 - Quizvraag

Wat is het naamwoordelijk gezegde van de volgende zin: De lieve jongen blijft heel aardig.
A
de lieve jongen blijft
B
blijft
C
blijft heel aardig
D
De lieve jongen

Slide 13 - Quizvraag

In een naamwoordelijk gezegde is het belangrijkste werkwoord altijd een koppelwerkwoord.
A
juist
B
onjuist

Slide 14 - Quizvraag

Een werkwoordelijk gezegde geeft aan wat het onderwerp doet of ondergaat.

Een naamwoordelijk gezegde geeft aan wat het onderwerp is of wordt
In een naamwoordelijk gezegde staan alle werkwoorden + een zinsdeel met een naamwoord.
Het zinsdeel met een naamwoord noemen wij naamwoordelijk deel, in het volgende filmpje spreekt men over naamwoordelijke rest. 

Slide 15 - Tekstslide