Week 48 - Fictie en poëzie - klas 1

Grammatica / Fictie
Cursus 5 - Grammatica 
Cursus 3 - Fictie
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 14 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Grammatica / Fictie
Cursus 5 - Grammatica 
Cursus 3 - Fictie

Slide 1 - Tekstslide

Doelen deze week:

Lesdoelen:
- Je herhaalt de begrippen voor fictie (Opdracht 2 - #Booktok)
- Je leert de moeilijke woordsoorten




Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Fictie en non-fictie
Non-fictie:  teksten waarin niets is verzonnen en de schrijver je bijvoorbeeld informatie geeft over een bepaald onderwerp.

Fictie: verhalen die de schrijver heeft verzonnen
Realistische fictie: de gebeurtenissen zouden waargebeurd kunnen zijn.
Niet-realistische fictie (fantasieverhaal): gebeurtenissen kunnen in het echt niet plaatsvinden.
Het doel van fictie is amuseren, want de schrijver wil dat jij zijn verhaal met plezier leest.

                               


Slide 4 - Tekstslide

Personages
Alle personen die een rol spelen in het verhaal

Hoofdpersonage: belangrijkste personage, degene over wie het verhaal gaat. Je weet wat dit personage denkt en voelt.
Je kunt karaktereigenschappen beschrijven van het personage: moedig, heldhaftig, aardig, gevoelig, dapper, angstig, zelfverzekerd of onzeker... 

Bijpersonage: overige personages



Slide 5 - Tekstslide

Perspectief 
Perspectief: vanuit welke ogen het verhaal beleefd wordt. 

Ik-perspectief: het verhaal is in de ik-vorm geschreven;
Hij/zij-perspectief: het verhaal is in de hij- of zij-vorm geschreven;
Wisselend perspectief: het verhaal is vanuit meerdere perspectieven geschreven. In het ene hoofdstuk ligt het perspectief bijvoorbeeld bij het ene personage en in het andere hoofdstuk bij een ander.



Slide 6 - Tekstslide

Genre
Als iemand jou vraagt van wat voor soort films en series jij houdt, kun je dat waarschijnlijk in een paar woorden uitleggen. Zo is het ook met boeken. Om uit te leggen wat jouw smaak is, kun je iets zeggen over:

  • het onderwerp: datgene waarover het verhaal gaat, bijvoorbeeld: voetbal, pesten of vriendschap;

  • het genre: het soort verhaal.


Slide 7 - Tekstslide

Genre

Slide 8 - Tekstslide

Genre
Sommige mensen noemen psychologische verhalen ook wel probleemboeken. Daarin worstelt de hoofdpersoon met een probleem. Hij is bijvoorbeeld ernstig ziek of zijn ouders gaan scheiden.

Of je een boek wel of niet leuk vindt, hangt vaak ook af van hoe het boek eruitziet en hoe het is geschreven. 
Daarnaast kun je zeggen of je meer van fictie of non-fictie houdt en of je realistische en fantasieverhalen wel of niet leuk vindt

Slide 9 - Tekstslide

Terugblik leerdoelen

Lesdoelen:
- Je kent het verschil tussen fictie en non-fictie
- Je leert personages beschrijven.
- Je leert verschillende soorten perspectief herkennen.



Slide 10 - Tekstslide

LES 1 & 2
Fictie en poëzie
Wat
- Mini Kahoot creëren in tweetallen om op deze manier de begrippen van fictie te oefenen. 
Hoe
1. Maak een tweetal
2. Ga naar create.kahoot.it. 
3. Eén van jullie maakt de Kahoot en de ander neemt de theorie van Nieuw Nederlands voor zich. 
4. Maak een mini Kahoot over de lesstof van fictie tot nu toe (§1 t/m §3) met minimaal vijf vragen. 
Tijd
20 minuten
Hulp
- vraag hulp aan de docent
Resultaat
- Per tweetal een mini Kahoot waardoor je met de lesstof geoefend hebt.  TIP: je hebt hier twee lesjes voor!
Klaar?
Werk verder aan je creatieve fictie opdracht. 

Slide 11 - Tekstslide

LES 3
Fictie en poëzie
Wat
- Genre memorie spelen!
Hoe
1. Ga in een groepje van vijf leerlingen bij elkaar zitten. 
2. Ieder groepje krijgt een memoriespel met daarop de genre-iconen. 
3. Speel het spel volgens de spelregels die op het bord staan. 
4. Wie wordt de winnaar? 
Tijd
20 minuten
Hulp
- vraag hulp aan de docent
Resultaat
- Kennis over de verschillende genre-iconen. 
Klaar?
We sluiten de les gezamenlijk af!

Slide 12 - Tekstslide

SPELREGELS GENRE-MEMORIE

1. Leg alle kaartjes op de kop op de tafel.

2. Iedere speler draait om de beurt twee kaartjes om.
- Is het een setje? Dan is het setje voor jou. 
- Is het geen setje? Dan draai je de kaartjes weer om en is de volgende speler aan de beurt. 

3. Het spel is afgelopen als alle kaartjes zijn gepakt. 
Wie de meeste setjes heeft, wint! 

Slide 13 - Tekstslide

KEUZEMENU

Keuze 1


- Werk aan je opdrachten van Nederlands online. 
§ 3 - Fictie










Keuze 2


- Werken aan je creatieve opdracht voor Fictie



Slide 14 - Tekstslide