Theme 4 - lesson 12 - laatste les voor de toets

Betrekkelijke bijzin

The thief who robbed an old lady was sent to jail.


Een betrekkelijke bijzin geeft extra informatie over iets of iemand.



1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo g, tLeerjaar 3

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Betrekkelijke bijzin

The thief who robbed an old lady was sent to jail.


Een betrekkelijke bijzin geeft extra informatie over iets of iemand.



Slide 1 - Tekstslide

Betrekkelijke bijzinnen
who/that - bij mensen
which/that - dieren en dingen
whose- waarvan, van wie
whom - gaat samen met voorzetzels (by whom/to whom..)
That = informeler dan who/which, kan niet tussen komma's 
The girl, who is my best friend, has won the lottery

Slide 2 - Tekstslide

Relative clauses
Functie: geven extra informatie
1 onmisbare, noodzakelijke informatie
Chocolate is something which we can't get enough of.
(je kan who/which/that hier weglaten- er is geen komma en er staat een onderwerp achter)

2 extra, niet noodzakelijke informatie extra informatie
My friend, who is a pilot, is coming tonight,
  -tussen komma's
  -Je mag GEEN that gebruiken
 -Je kan who/which/ hier NIET weglaten




Slide 3 - Tekstslide

I want to read the book........you gave me.
A
which, that , who
B
which, that, X
C
who, whose, whom
D
which, that

Slide 4 - Quizvraag

The officer, ....... John told his story to, was nice
A
who, that
B
who, that, X
C
who,
D
which, that

Slide 5 - Quizvraag

We had spaghetti, .... is my favourite meal, for dinner last night.
A
whom
B
whose
C
which
D
who

Slide 6 - Quizvraag

Napoleon, about ... so many books have been written, is the most famous French emperor.
A
whom
B
who
C
which
D
that

Slide 7 - Quizvraag

Form(to be + ww + ing)
I am working
He / she / it is working
You / we / they are working


Use:
Om te vertellen over dingen die NU bezig zijn of om irritatie uit te drukken

I am working on my homework at the moment.
Look, he is running really fast!
My brother is always teasing me!
Form
I / you / we / they work
He works
She works        SHIT + S!!
It works

Use:
Om te vertellen over feiten, gewoontes en regelmatige gebeurtenissen.

I work at the supermarket every weekend
I brush my teeth twice a day.
Water boils at 100 degrees
Present Simple                                     Present Continuous

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Look! He _______ (leave) the house.
A
leaves
B
is leaving

Slide 10 - Quizvraag

She usually __________ (walk) to school.
A
walks
B
is walking

Slide 11 - Quizvraag

Every Sunday we _______ (go) to see my grandparents.
A
go
B
are going

Slide 12 - Quizvraag

We _________ (play) Monopoly at the moment.
A
play
B
are playing

Slide 13 - Quizvraag

__________ (he / watch) the news regularly?
A
Does he watch
B
Is he watching

Slide 14 - Quizvraag

I ________ (not / work) tonight.
A
don't work
B
am not working

Slide 15 - Quizvraag

Grammar 12, Possessive pronouns
Uitleg in je boek TB p 79


Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Het verschil tussen rijtje 1 en 2?
De woorden van rijtje 1 worden gevolgd door 
een zelfstandig naamwoord:
my bike, your house, their friends.
Bij rijtje 2 is dit niet het geval, 
deze staan vaak achteraan in de zin.

Slide 20 - Tekstslide

Is she ... teacher?
A
yours
B
your

Slide 21 - Quizvraag

He is my friend. He is a friend .......
A
of my
B
of mine

Slide 22 - Quizvraag

Are these really .......... shoes? I can't believe they are ....... !
A
yours, your
B
your, yours

Slide 23 - Quizvraag

This is ... house. Where is ...?
A
my, yours
B
mine, yours
C
my, your
D
mine, your

Slide 24 - Quizvraag

Whose bike is this? Is it really ...?
A
His
B
Him

Slide 25 - Quizvraag

She created this masterpiece. It is a creation of
A
her
B
hers
C
she

Slide 26 - Quizvraag

Now do it yourself!
Ga via SOM, leermiddelen 
naar stepping stones online

Zorg dat je op Theme 4 staat
Maak de oefentoets!

Slide 27 - Tekstslide