H4A: 9-5-2025


Goodmorning!
1 / 44
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 44 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les


Goodmorning!

Slide 1 - Tekstslide

Schedule
What
How
Duration
Check
Introduction
Teacher
+/- 5 min
Practical info
Teacher
+/- 5 min
Grammar
Teacher
+/- 15 min
Homework
In pairs
+/- 15 min
Rounding off
Together
+/- 5 min

Slide 2 - Tekstslide

Relative pronouns
Betrekkelijk voornaamwoord: who, whom, whose, which, that, where

Heeft betrekking op het zelfstandig naamwoord of zinsdeel ervoor.


Slide 3 - Tekstslide

Relative pronouns
bij personen: who / that

The boy, who you were talking to, is my brother.
I really like the man that just walked in here.

Na een komma gebruik je altijd 'who'. 

Slide 4 - Tekstslide

Relative pronouns
bij dingen en dieren: which / that

They brought home a dog, which is my favourite animal. 
Did you enjoy the book that I gave you last Christmas?

Na een komma gebruik je altijd 'which'. 

Slide 5 - Tekstslide

Relative pronouns
bij bezit: whose

The car, whose tyres were flat, had to go to the garage. 
She is the woman whose husband is on vacation. 

Slide 6 - Tekstslide

Relative pronouns
bij plaatsen: where

That is the holiday resort where we went on vacation last year.
I enjoyed visiting my grandparents', where I met my boyfriend.

Slide 7 - Tekstslide

Relative pronouns
Na een voorzetsel gebruik je 'whom' ipv 'who/that'.

That is the boy who/that I was talking to.
That is the boy to whom I was talking. 


Slide 8 - Tekstslide

Relative pronouns

Slide 9 - Tekstslide

Complete the rules using the relative pronouns in blue
use this word for people
use this word for things
use this to refer to places
WHICH
WHO
WHERE
THAT

Slide 10 - Sleepvraag

I talked to the girl ... car had broken down in front of the shop
A
which
B
that
C
who
D
whose

Slide 11 - Quizvraag

Mr Richards, ... is a taxi driver, lives on the corner.
A
which
B
that
C
who
D
whose

Slide 12 - Quizvraag

I live in a house in Norwich, ... is in East Anglia.
A
which
B
that
C
who
D
whose

Slide 13 - Quizvraag

This is the girl ... comes from Spain.
A
which
B
that
C
who
D
whose

Slide 14 - Quizvraag

That's Peter, the boy ... has just arrived at the airport.
A
which
B
that
C
who
D
whose

Slide 15 - Quizvraag

I haven't seen Frank, ... brother is five, for a long time now.
A
which
B
that
C
who
D
whose

Slide 16 - Quizvraag

She likes hamburgers ... are hot.
A
which
B
that
C
who
D
whose

Slide 17 - Quizvraag

Yesterday I saw a car ... was really old.
A
which
B
that
C
who
D
whose

Slide 18 - Quizvraag

Slide 19 - Video

Slide 20 - Link

Genitive 
Bezit: 's  / '  / of  

Bij personen, namen, tijd en plaats: 's  / '

Bij zaken, hoeveelheden en aardrijkskundige namen: of 



Slide 21 - Tekstslide

Genitive 
Bij personen en namen: 's  / ' 

enkelvoud:
John's car.
My father's phone. 
James's book. 

Meervoud:
My parents' bikes
The boys' parents. 



Slide 22 - Tekstslide

Genitive 
Bij tijd: 's  / ' 

an hour's walk from here
a three hours' drive



Slide 23 - Tekstslide

Genitive 
Bij plaats: 's  / ' (je noemt de naam van het gebouw niet)

I left that book at my friend's (house). 
I bought this cake at the baker's (shop). 



Slide 24 - Tekstslide

Genitive 
Bij zaken, hoeveelheden en aardrijkskundige namen: of 

the cover of the book
the leg of the table
a cup of coffee
three litres of milk 
the city of New York



Slide 25 - Tekstslide

Genitive

Slide 26 - Tekstslide

Wat is de genitive?
A
De present simple (werkwoord) van een zin
B
Alle zelfstandige naamwoorden in een zin.
C
Aanwijzende voornaamwoorden.
D
Als je wilt schrijven of zeggen dat iets van iemand is.

Slide 27 - Quizvraag

Genitive (= bezitsvorm) - Choose the correct answer
A
The princess's dress is pink.
B
The princess' dress is pink
C
The dress of the princess

Slide 28 - Quizvraag

Genitive (= bezitsvorm) - Choose the correct answer
A
This is my fathers car.
B
This is my fathers' car.
C
This is my father's car.
D
This is my fathers his car

Slide 29 - Quizvraag

een glas melk

Slide 30 - Open vraag

de fiets van mijn vriend

Slide 31 - Open vraag

het raam van de kamer

Slide 32 - Open vraag

de auto van Mr Smith

Slide 33 - Open vraag

een wandeling van tien minuten

Slide 34 - Open vraag

het kantoor van de leraar

Slide 35 - Open vraag

het nummer van het huis

Slide 36 - Open vraag

werk van twee dagen

Slide 37 - Open vraag

het boek van James

Slide 38 - Open vraag

het huis van mijn ouders

Slide 39 - Open vraag

Slide 40 - Video

Slide 41 - Link

Schedule
What
How
Duration
Check
Introduction
Teacher
+/- 5 min
Practical info
Teacher
+/- 5 min
Grammar
Teacher
+/- 15 min
Homework
In pairs
+/- 15 min
Rounding off
Together
+/- 5 min

Slide 42 - Tekstslide

Unit 4 exam

Slide 43 - Tekstslide

Rounding off

Slide 44 - Tekstslide