Ademhalingsstelsel

Ademhalingsstelsel
Ademhalingsstelsel
Sportmassage 
hfd 7
Tractus Respiratorius
1 / 109
volgende
Slide 1: Tekstslide
FysiologieMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 109 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 180 min

Onderdelen in deze les

Ademhalingsstelsel
Ademhalingsstelsel
Sportmassage 
hfd 7
Tractus Respiratorius

Slide 1 - Tekstslide


Het ademhalingsstelsel is bij een menselijk lichaam het orgaanstelsel dat dient voor de gaswisseling: het uitwisselen van zuurstof en koolstofdioxide.
 
Dit systeem helpt je lichaam zuurstof uit de lucht op te nemen, zodat je organen kunnen werken. Het verwijdert ook afvalgassen, zoals koolstofdioxide, 
uit je bloed

Slide 2 - Tekstslide


Wat is ademhalen?

Slide 3 - Tekstslide

Fysiologische 
ademhaling
  1. Zuurstof uit longlucht opgenomen in het bloed
  2. Zuurstof in de cellen opgenomen om energie vrij te maken -> CO2
  3.  Koolstofdioxide uit het bloed aan de longlucht afgegeven
bij punt 1 en 3 is er uitwisseling van gassen tussen bloed en lucht in de longen= uitwendige ademhaling
bij punt 2 is er uitwisseling van gassen tussen cellen en extracellulaire vloeistof, nodig voor intracellulaire oxydatieprocessen= inwendige ademhaling

Slide 4 - Tekstslide

Ventilatie
Luchtstroom van buiten het lichaam TOT de longblaasjes en vv
hier vindt geen diffusie plaats
Uitwendige Ademhaling
Uitwisseling van O2 en CO2 tussen de alveoli en bloedbaan
Inwendige Ademhaling
Uitwisseling van O2 en CO2 op celniveau=celademhaling

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Voorwaarde Gaswisseling
  • ventilatie(lucht) 
  • de ademteug moet de anatomische dode ruimte overbruggen
  • perfusie  
  • dan pas kan er diffusie plaatsvinden

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Welke cellen in het bloed zijn voornamelijk verantwoordelijk voor het transport van zuurstof?
A
leukocyten
B
thrombocyten
C
erythrocyten
D
bloedplaatjes

Slide 9 - Quizvraag

Onder welke omstandigheden laat zuurstof gemakkelijker los van hemoglobine?
A
Bij een hoge PCO2
B
Bij een hoge PO2

Slide 10 - Quizvraag

Anatomie
  • Nasopharenx
  • Oropharenx
  • Pharenx
  • Larynx
  • Trachea
  • Bronchiën
  • Bronchioli
  • Alveoli

Slide 11 - Tekstslide

Oropharenx
mondholte
  • minder weerstand dan bij neusademhaling
  • minder goede filtering
  • koude lucht meteen in longen 

Slide 12 - Tekstslide



Wat zijn de voordelen van neusademhaling?

Slide 13 - Tekstslide

Nasopharenx
neusholte
  • neustussenschot
  • neusschelpen
  • bekleed met slijmvlies; bacteriedodende werking
  • langere weg ->verwarmd
  • filteren
  • reukzintuig -> schadelijke stoffen 
  • Adenoïden

Slide 14 - Tekstslide

  • De nervus olfactorius (reukzenuw) is sensorisch en opgebouwd uit een twintigtal fila olfactoria (bundeltjes zenuwvezels), die via kanaaltjes en het zeefbeen de schedelholte bereiken.
  • Hier staan ze in verbinding met de bulbus olfactorius (een knotsachtige verdikking), die het begin vormt van de tractus olfactorius (reukbaan), die eindigt in het reukcentrum van het cerebrum.

Slide 15 - Tekstslide

Pharenx
keelholte
  • tonsillen
  • buis van Eustachius
  • luchtdruk 
De keelamandelen maken deel uit van het immuunsysteem. Zij vormen een van de eerste barrières van het afweermechanisme tegen pathogenen. 

Slide 16 - Tekstslide

De buis van Eustachius is de verbinding tussen het middenoor en de keelholte. De buis zorgt ervoor
dat lucht wordt doorgelaten naar het middenoor. Daardoor blijft de luchtdruk aan beide kanten
van het trommelvlies gelijk. Is de buis van Eustachius verstopt, dan kan de luchtdruk uit evenwicht
raken. De druk is niet meer gelijk aan beide kanten van het trommelvlies en dan kan oorpijn
ontstaan.
De buis van Eustachius is 3 à 4 centimeter lang en heel nauw. De wanden ervan zijn bekleed
met slijmvlies, net als de binnenkant van de neus. De buizen van Eustachius komen achter in de
neuskeelholte uit.

Slide 17 - Tekstslide

Larynx
Strottenhoofd
  • epiglottis
  • stembanden
  • voorzijde zichtbaar als adamsappel 

Slide 18 - Tekstslide

De stem is het geluid dat wordt voortgebracht door de stembanden, deze trillen. De hoogte van het stemgeluid hangt af van de bouw van het strottenhoofd. Ook de lengte en de spanning die op de stembanden staat, speelt een rol in de hoogte van het stemgeluid.
Doordat vrouwen kortere en dunnere stembanden hebben dan mannen zijn de trillingen sneller en klinkt hun stem hoger. Tijdens de pubertijd van jongens groeien de stembanden en worden de trillingen langzamer waardoor de klank lager wordt.

Slide 19 - Tekstslide

Trachea
Luchtpijp
  • 11 cm
  • ventraal t.o.v. slokdarm
  • hoefijzervormig kraakbeen
  • glad spierweefsel
  • trilhaarepitheel - slijmvlies
  •  zeer gevoelig -> stoffen terug naar keelholte getransporteerd

Slide 20 - Tekstslide

Bronchiën en Bronchioli 
  • luchtpijp t.h.v. TH4/TH5 splitsing
  • Bronchiën splitsen naar longkwabben
  • kleinste vertakkingen = bronchioli
  • ventilatie
  • Bronchiën splitsen zich links naar 2 longkwabben en rechts 3 naar longkwabben-> weer vertakkingen = Bronchioli
  • Bronchioli geen kraakbeenstukken meer
  • stevig elastisch bindweefsel met gladde spieren
  • binnenzijde slijmvlies-trilhaar

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

De longen
  • 2 elastische zakken
  • -/+ 400 miljoen alveoli 
  • alveoli vindt gaswisseling plaats
  • groot netwerk capillairen om alveoli
  • mediastinum
  • pleurbladen
Pleurabalden
  • Pleura visceralis --> vergroeid met de longen
  • Pleura parietalis --> Vergroeid met borstwand en diafragma
  • Hier tussen bevindt zich vocht waardoor er een cohesie kracht ontstaat -> denk aan glasplaat met vocht ertussen
Het mediastinum is het gebied in de borstkas tussen de longen dat het hart bevat, een deel van de luchtpijp, de slokdarm en de grote bloedvaten
  • Lobus superior

  • Lobus medius

  • Lobus inferior
Long top
Long Basis

Slide 23 - Tekstslide

De bronchiolen leiden naar kleine luchtzakjes in de longen genaamd alveoli. In de alveoli vindt gasuitwisseling plaats tussen de lucht en het bloed. Zuurstof uit de lucht wordt opgenomen in het bloed en koolstofdioxide, een afvalproduct van het metabolisme van het lichaam, wordt uitgeademd.

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Welk onderdeel van het ademhalingsstelsel is voornamelijk verantwoordelijk voor het verwarmen en filteren van ingeademde lucht?
A
Trachea
B
Bronchiën
C
Alveoli
D
neusholte

Slide 26 - Quizvraag

Welk onderdeel van het ademhalingsstelsel verbindt de keel met de bronchiën?
A
trachea
B
slokdarm
C
neusholte
D
keelholte

Slide 27 - Quizvraag

Wat is de juiste volgorde van hoog naar dieper in de luchtwegen?
A
pharynx, larynx, bronchioli, alveoli
B
larynx, pharenx bronchioli, alveoli
C
bronchioli, alveoli, pharynx, larynx,
D
alveoli, bronchioli, pharynx, larynx,

Slide 28 - Quizvraag

Hoeveel kwabben heeft de rechterlong en hoeveel kwabben heeft de linkerlong?
A
Beiden hebben twee kwabben
B
Beiden hebben drie kwabben
C
De linkerlong heeft twee kwabben en de rechterlong drie kwabben
D
De linkerlong heeft drie kwabben en de rechterlong twee kwabben

Slide 29 - Quizvraag

Gaswisseling
  • concentratie verschil
  • diffusie
  • vindt plaats in alveoli 
  • hemoglobine

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Tekstslide

150 ml

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Tekstslide

Waar vindt de gaswisseling in de longen plaats?
A
Luchtpijp
B
Alveoli
C
Bronchiën
D
Bronchioli

Slide 34 - Quizvraag

Waarom diffundeert zuurstof van de alveolaire lucht naar het bloed?
A
Omdat het bloed meer zuurstof bevat dan de alveolaire lucht
B
Omdat zuurstof tegen de concentratiegradiënt in beweegt
C
Omdat het bloed helemaal geen zuurstof bevat
D
Omdat de alveolaire lucht een hogere zuurstofconcentratie heeft dan het bloed

Slide 35 - Quizvraag

Wat is de rol van de alveoli tijdens de externe respiratie?
A
Ze produceren hemoglobine
B
Ze slaan koolstofdioxide op
C
Ze versterken de ademhalingsspieren
D
Ze zorgen voor gaswisseling tussen lucht en bloed

Slide 36 - Quizvraag

In de alveoli wordt zuurstof opgenomen en koolstofdioxide afgestaan.
dit proces is actief transport
A
juist
B
onjuist

Slide 37 - Quizvraag

Samenstelling lucht
Ingeademde lucht

  • 80% Stiktof (N)
  • 20% Zuurstof (O2)
  • 0.03% kooldioxide (CO2)
Uitgeademde lucht

  • 80% stikstof (N)
  • 16 % Zuurstof (O2)
  • 4% Kooldioxide (CO2)

Slide 38 - Tekstslide

Ademhalingsmechanisme
  • onbewuste inademing -> prikkel verlengde merg -> verandering CO2 gehalte
  • volumevergroting in borstholte -> negatieve druk t.o.v. buitenlucht
  • hulpademhalingsspieren
  • belangrijkste (in)ademhalingsspier: Diafragma

Slide 39 - Tekstslide

Slide 40 - Tekstslide

Grote inspanning -> hulpinademhalingsspieren:
  • mm. Scaleni
  • m. Sternocleidomastoideus
  • m. Pectoralis Major
  • m. Serratus anterior 
Uitademing rust:
  • door zwaartekracht
  • elasticiteit longweefsel
  • relaxatie diafragma
  • terugveren ribkraakbeen
  • elasticiteit buikspieren
Uitademing bij inspanning kan bevorderd worden(hulpexpiratiespieren):
  • mm. intercostali interni
  • m. abdomini
  • m. latissimus dorsi
  • m. quadratus lumborum

Slide 41 - Tekstslide

Dode ruimten
  • Anatomische dode ruimte

  • Alveolaire dode ruimte

  • Fysiologische dode ruimte 
in de longen waar geen gaswisseling plaats vind, dus de ingeademde lucht die niet aan de diffusieprocessen deelneemt tussen bloed en de longlucht= Dode ruimte
Start bij naso- of oropharenx 
eindigt net voor alveoli = 150 ml lucht
hoeveelheid lucht in de gaswisselingsgebieden die op bepaalde momenten niet kan deelnemen aan de gaswisseling(afhankelijk van inspanning)
Anatomische dode ruimte + Alveolaire dode ruimte
max inspanning -> vervalt alveolaire dode ruimte
Fysiologische ruimte wordt kleiner -> gelijk aan anatomische dode ruimte

Slide 42 - Tekstslide

Slide 43 - Tekstslide

Slide 44 - Tekstslide

Slide 45 - Tekstslide

Longvolumina
  • Ademvolume (AV) teugvolume

  • Inspiratoir reserve volume (IRV)

  • Expiratoir reserve volume (ERV)

  • Vitale Capiciteit (VC) VC= AV + IRV + ERV
hoeveelheid lucht die de longen in en uitgaat. rust: 500ml
hoeveelheid lucht die na een normale inademing, nog extra ingeademd kan worden. +/- 2-4 liter
hoeveelheid lucht die na een normale uitademing, nog extra uitgeademd kan worden. +/- 1,5 liter
hoeveelheid lucht die we maximaal kunnen uitademen na een maximale inademing +/- 4-6 liter

Slide 46 - Tekstslide

Longvolumina
  • Residu 

  • Totale Longcapiciteit = VC + Residu
  • Ademminuutvolume (AMV)
      
         AMV = AF (ademfrequentie) X AV (ademvolume) 
         in rust AF = 12-14 inademingen AV = +/- 500ml  -> +/- 6 - 7 liter
hoeveelheid lucht die na een maximale uitademing, nog in de longen achterblijft +/- 1,2 liter
hoeveelheid lucht die we per minuut inademen
Tijdens lichamelijke inspanning neemt het ademminuutvolume evenredig toe met de intensiteit van de activiteit.

Slide 47 - Tekstslide

Slide 48 - Tekstslide

Alveolaire Ventilatie
  • daadwerkelijke luchtverversing in de alveoli
  •  Anatomisch dode ruimte gevuld met 150ml
  • Elke ademtuig moet de anatomische dode ruimte over bruggen
  • Hoe hoger de ademfrequentie (Af) hoe lager de Alveoliare ventilatie

Slide 49 - Tekstslide

Slide 50 - Tekstslide

Slide 51 - Tekstslide

Slide 52 - Tekstslide



Wat is de invloed van een snorkel op de Alveolaire ventilatie?

Slide 53 - Tekstslide

Slide 54 - Tekstslide

Regulatie van de ventilatie
  • 1e ademprikkel: Centrale Chemosensoren in het verlengde merg reageren op CO2 gehalte 
  • 2e ademprikkel: Perifere Chemosensoren in de aortaboog en halsslagaders en reageren op O2 gehalte
  • hoog in de bergen
  • ernstige ademhalingsproblemen

Slide 55 - Tekstslide



Wat is Hyperventilatie?

Slide 56 - Tekstslide

Roken en Longen
  • Roken is de belangrijkste oorzaak van long- en luchtwegziektes
  •  Teer blijft plakken trilharen
  • slijmvliezen in de longen raken beschadigd
In tabak zitten wel 4000 chemische stoffen, waarvan er zeker 70 kankerverwekkend zijn. De belangrijkste drie stoffen die grote problemen geven zijn: teer, koolmonoxide en nicotine.
  1. Teer kan leiden tot bronchitis, longemfyseem, longkanker en keel-, slokdarm- en strottenhoofdkanker.
  2. Koolmonoxide leidt tot verminderde conditie, aderverkalking, hartklachten (Angina pectoris, hartinfarct), herseninfarct en hersenbloeding.
  3. Nicotine leidt tot verslaving en een verhoogde bloeddruk.

Slide 57 - Tekstslide

In lucht zitten meerdere gassen, zoals zuurstof, koolstofdioxide en stikstof. Wat is de verhouding tussen stikstof in de ingeademde en in de uitgeademde lucht?
A
In beiden zit ongeveer 50%
B
In beiden zit ongeveer 80%
C
In ingeademde lucht zit 80%, in uitgeademde lucht 20%
D
In ingeademde lucht zit 20%, in uitgeademde lucht 80%

Slide 58 - Quizvraag

Wat is de naam van het proces waarbij zuurstof vanuit de longen naar het bloed wordt overgebracht?
A
osmose
B
diffusie
C
filtratie
D
actief transport

Slide 59 - Quizvraag

Wat gebeurt er met CO2 tijdens de uitademing?
A
Het wordt gebonden aan zuurstof in het bloed
B
Het blijft in de bloedbaan
C
Het wordt opgenomen door de alveoli en uitgeademd
D
Het wordt omgezet in zuurstof

Slide 60 - Quizvraag

Hoe wordt zuurstof voornamelijk vervoerd in het bloed?
A
Gebonden aan hemoglobine
B
Opgelost in bloedplasma
C
Als vrije zuurstofmoleculen
D
Gebonden aan koolstofdioxide

Slide 61 - Quizvraag

Wat gebeurt er o.a. bij inademing?
A
het diafragma komt omhoog
B
lucht- die in de anatomische dode ruimte zit- wordt het eerst de longen ingezogen
C
de fysiologische dode ruimte wordt groter
D
er vind osmose plaats in de longblaasjes

Slide 62 - Quizvraag

bij expiratie krijgt het diafragma weer een koepelvorm
A
juist
B
onjuist

Slide 63 - Quizvraag

Waar vindt uitwisseling plaats van O2 en CO2?
A
in het capillairnet om de alveoli
B
in het capillairnet om de bronchioli
C
in het capillairnet in de trachea
D
in het capillairnet om de pleura

Slide 64 - Quizvraag

Waaruit bestaat de ingeademde lucht voor het grootste gedeelte?
A
O2
B
CO2
C
Stikstof
D
koolstofmonoxide

Slide 65 - Quizvraag

de M. latissimus dorsi is een hulpinspiratiespier
A
juist
B
onjuist

Slide 66 - Quizvraag

De serratus anterior is een hulpexpiratiespier
A
juist
B
onjuist

Slide 67 - Quizvraag

welke van de onderstaande is/zijn uitademingsspier(en)?
A
mm. intercostali externi
B
mm. intercostali interni
C
diafragma
D
mm. scaleni

Slide 68 - Quizvraag

Waar bevindt zich het strotklepje?
A
in de nasopharynx
B
in de oropharynx
C
in de pharynx
D
in de larynx

Slide 69 - Quizvraag

door welke prikkels wordt het ademcentrum geprikkeld?
A
door het hb-gehalte in het bloed
B
gebrek aan stikstof
C
door werking van de ademhalingsspieren
D
door verhoging CO2 gehalte in het bloed

Slide 70 - Quizvraag

bij contractie van het diafragma...
A
neemt het een koepelvorm aan
B
wordt het diafragma naar beneden getrokken
C
gebeurd er niks
D
een diafragma kan niet contraheren

Slide 71 - Quizvraag

wat is het grootste volume in de longen?
A
de totale longcapaciteit
B
de vitale capaciteit
C
de ERV
D
de IRV

Slide 72 - Quizvraag

Hoeveel longkwabben zijn er in totaal?
A
3
B
2
C
5
D
6

Slide 73 - Quizvraag

waar bevinden zich de stembanden?
A
dat hangt af van het geslacht van de mens
B
in de epiglottis
C
in de pharynx
D
in de larynx

Slide 74 - Quizvraag

Welke situatie geeft de meest effectieve ventilatie van de alveoli per minuut?
A
af van 10 en av van 400ml
B
af van 15 en av van 300ml
C
af van 20 en av van 200ml

Slide 75 - Quizvraag

de trachea bestaat uit onwillekeurig dwarsgestreept spierweefsel
A
juist
B
onjuist

Slide 76 - Quizvraag

Wat wordt er verstaan onder AMV?
A
het volume wat er per inademing wordt ingeademd
B
het volume dat er per minuut in-en uitgeademd wordt
C
het volume wat er na een inademing, maximaal kan worden uitgeademd
D
het volume wat er na uitademing, nog overblijft in de longen

Slide 77 - Quizvraag

de vitale capaciteit is hetzelfde als ERV
A
juist
B
onjuist

Slide 78 - Quizvraag

Wat is (zijn) de belangrijkste ademhalingsspier(en)?
A
Diafragma
B
de halsspieren
C
de rugspieren
D
de buikspieren

Slide 79 - Quizvraag

De pleuraholte..
A
is een ruimte tussen long-en borstvlies
B
is een ruimte tussen de longen
C
is een ruimte onder het diafragma
D
is een ruimte in de keelholte

Slide 80 - Quizvraag

De Vitale Capaciteit levert specifieke info over de conditie
A
juist
B
onjuist

Slide 81 - Quizvraag

Hoe heet de lucht die maximaal kan worden uitgeademd na een maximale inademing?
A
ERV
B
IRV
C
Totale longcapaciteit
D
Vitale Capaciteit

Slide 82 - Quizvraag

Wat is de uiteindelijke beperkende factor tijdens inspanning?
A
AMV
B
HMV
C
AV
D
Af

Slide 83 - Quizvraag

Wat kan er gesteld worden van het ademvolume?
A
het is de hoeveelheid lucht die je maximaal kunt inademen
B
het is de hoeveelheid lucht die je maximaal kan uitademen
C
het is het volume in-of uitgeademde lucht per ademhaling
D
dit geldt alleen bij zware inspanning

Slide 84 - Quizvraag

Wat is het grootste volume in de longen?
A
De totale longcapaciteit
B
De vitale capaciteit
C
Het expiratoir reserve volume
D
Het inspiratoir reserve volume

Slide 85 - Quizvraag

Waarvoor zorgt een langdurige blootstelling aan een verlaagde partitiële zuurstofspanning(PO2)?
A
Voor een vergrote aanmaak van rode bloedcellen
B
Voor een vergrote aanmaak van hemoglobine
C
dit heeft nergens invloed op

Slide 86 - Quizvraag

Waarop berust hoofdzakelijk de regulering van de ademhaling?
A
Op de spanning van de longvliezen
B
Op de hoeveelheid kooldioxide in het bloed
C
Op de hoge ph van het bloed
D
op de bloeddruk

Slide 87 - Quizvraag

Welke spier is, bij contractie, verantwoordelijk voor het verkleinen van het volume van de thorax bij uitademing?
A
Het diafragma
B
De mm.intercostali interni
C
De m. pectoralis minor
D
De mm.intercostali externi

Slide 88 - Quizvraag

Wat gebeurt er bij inademing?
A
De ademhalingspieren ontspannen en het diafragma daalt
B
de m. latissimus dorsi helpt mee
C
De longen zetten uit en de borstkas gaat mee
D
De borstkas zet uit en de longen gaan mee

Slide 89 - Quizvraag

Wat is de ademfrequentie in rust bij volwassenen per minuut?
A
6 tot 8 adembewegingen
B
12 tot 16 adembewegingen
C
12 tot 14 adembewegingen
D
8 tot 12 adembewegingen

Slide 90 - Quizvraag

De uitademingslucht tijdens inspanning bevat ongeveer……
A
4% zuurstof
B
19% zuurstof
C
80% zuurstof
D
16% zuurstof

Slide 91 - Quizvraag

Welke situatie geeft de meest effectieve ventilatie van de alveoli per minuut?
A
Een ademfrequentie van 10 en een ademvolume van 400 ml.
B
Een ademfrequentie van 15 en een ademvolume van 300 ml
C
Een ademfrequentie van 20 en een ademvolume van 200 ml
D
Een ademfrequentie van 40 en een ademvolume van 150 ml

Slide 92 - Quizvraag

Wat kan gesteld worden van de inademingslucht?
A
Deze bevat meer zuurstof dan de uitademingslucht
B
Deze bevat minder zuurstof dan de uitademingslucht
C
Deze bevat evenveel kooldioxide als de uitademingslucht
D
Deze bevat evenveel zuurstof als de uitademingslucht

Slide 93 - Quizvraag

Wat kan gesteld worden van een getraind persoon in rust ten opzichte van een ongetraind persoon?
A
Deze heeft een lagere zuurstofopname
B
Deze heeft een hogere bloeddruk
C
Deze heeft een lagere rusthartfrequentie
D
Deze heeft een hogere rusthartfrequentie

Slide 94 - Quizvraag

Wat is de fysiologische dode ruimte als de alveolaire dode ruimte 50 ml is?
A
50ml
B
200ml
C
150ml
D
0ml

Slide 95 - Quizvraag

Wat is de fysiologische dode ruimte als de alveolaire dode ruimte 500 ml is?
A
150ml
B
1200ml
C
1150ml
D
650ml

Slide 96 - Quizvraag

Wat is de anatomische dode ruimte bij zware lichamelijke inspanning?
A
150ml
B
200ml
C
1150ml
D
0ml

Slide 97 - Quizvraag

in de anatomische dode ruimte kan diffusie plaatsvinden
A
juist
B
onjuist

Slide 98 - Quizvraag

als er perfusie is langs de alveoli en er is ventilatie kan er diffusie plaatsvinden
A
juist
B
onjuist

Slide 99 - Quizvraag

in de bronchioli kan er diffusie plaatvinden
A
juist
B
onjuist

Slide 100 - Quizvraag

de voordelen van door je neus in te ademen is o.a....
A
het verwarmen en bevochtigen van de lucht
B
de weg is sneller naar de longen
C
het bevat meer O2
D
het bevat meer CO2

Slide 101 - Quizvraag

de doorstroming van lucht in de longen, tot de alveoli behoort tot de fysiologische ademhaling
A
juist
B
onjuist

Slide 102 - Quizvraag

de externe ademhaling is alleen de luchtstroom in de longen tot aan de alveoli
A
juist
B
onjuist

Slide 103 - Quizvraag

de interne ademhaling is alleen de luchtstroom in de longen tot aan de alveoli
A
juist
B
onjuist

Slide 104 - Quizvraag

de interne ademhaling is waar gaswisseling plaatsvindt tussen de haarvaten en cellen
A
juist
B
onjuist

Slide 105 - Quizvraag

de externe ademhaling is waar gaswisseling plaatsvindt tussen de alveoli en de haarvaten
A
juist
B
onjuist

Slide 106 - Quizvraag

Wat kan gesteld worden van de vitale capaciteit?
A
Deze levert specifieke informatie over de conditie
B
Deze is moeilijk na te gaan met een meet-instrument
C
Deze is constant gedurende het leven
D
deze levert specifieke info over de bloeddoorstroming

Slide 107 - Quizvraag

Wat gebeurt er tijdens uitademing?
A
De longen vullen zich met lucht
B
De luchtstroom wordt geblokkeerd door de epiglottis
C
Het middenrif ontspant
D
De longen worden groter

Slide 108 - Quizvraag

Wat wordt vooral verbeterd door hoogtetraining?
A
De zuurstofbindingscapaciteit
B
De ademhaling
C
De bloedverdeling
D
De longen worden groter

Slide 109 - Quizvraag