In deze les zitten 109 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 180 min
Onderdelen in deze les
Ademhalingsstelsel
Ademhalingsstelsel
Sportmassage
hfd 7
Tractus Respiratorius
Slide 1 - Tekstslide
Het ademhalingsstelsel is bij een menselijk lichaam het orgaanstelsel dat dient voor de gaswisseling: het uitwisselen van zuurstof en koolstofdioxide.
Dit systeem helpt je lichaam zuurstof uit de lucht op te nemen, zodat je organen kunnen werken. Het verwijdert ook afvalgassen, zoals koolstofdioxide,
uit je bloed
Slide 2 - Tekstslide
Wat is ademhalen?
Slide 3 - Tekstslide
Fysiologische
ademhaling
Zuurstof uit longlucht opgenomen in het bloed
Zuurstof in de cellen opgenomen om energie vrij te maken -> CO2
Koolstofdioxide uit het bloed aan de longlucht afgegeven
bij punt 1 en 3 is er uitwisseling van gassen tussen bloed en lucht in de longen= uitwendige ademhaling
bij punt 2 is er uitwisseling van gassen tussen cellen en extracellulaire vloeistof, nodig voor intracellulaire oxydatieprocessen= inwendige ademhaling
Slide 4 - Tekstslide
Ventilatie
Luchtstroom van buiten het lichaam TOT de longblaasjes en vv
hier vindt geen diffusie plaats
Uitwendige Ademhaling
Uitwisseling van O2 en CO2 tussen de alveoli en bloedbaan
Inwendige Ademhaling
Uitwisseling van O2 en CO2 op celniveau=celademhaling
Slide 5 - Tekstslide
Slide 6 - Tekstslide
Voorwaarde Gaswisseling
ventilatie(lucht)
de ademteug moet de anatomische dode ruimte overbruggen
perfusie
dan pas kan er diffusie plaatsvinden
Slide 7 - Tekstslide
Slide 8 - Tekstslide
Welke cellen in het bloed zijn voornamelijk verantwoordelijk voor het transport van zuurstof?
A
leukocyten
B
thrombocyten
C
erythrocyten
D
bloedplaatjes
Slide 9 - Quizvraag
Onder welke omstandigheden laat zuurstof gemakkelijker los van hemoglobine?
A
Bij een hoge PCO2
B
Bij een hoge PO2
Slide 10 - Quizvraag
Anatomie
Nasopharenx
Oropharenx
Pharenx
Larynx
Trachea
Bronchiën
Bronchioli
Alveoli
Slide 11 - Tekstslide
Oropharenx
mondholte
minder weerstand dan bij neusademhaling
minder goede filtering
koude lucht meteen in longen
Slide 12 - Tekstslide
Wat zijn de voordelen van neusademhaling?
Slide 13 - Tekstslide
Nasopharenx
neusholte
neustussenschot
neusschelpen
bekleed met slijmvlies; bacteriedodende werking
langere weg ->verwarmd
filteren
reukzintuig -> schadelijke stoffen
Adenoïden
Slide 14 - Tekstslide
De nervus olfactorius (reukzenuw) is sensorisch en opgebouwd uit een twintigtal fila olfactoria (bundeltjes zenuwvezels), die via kanaaltjes en het zeefbeen de schedelholte bereiken.
Hier staan ze in verbinding met de bulbus olfactorius (een knotsachtige verdikking), die het begin vormt van de tractus olfactorius (reukbaan), die eindigt in het reukcentrum van het cerebrum.
Slide 15 - Tekstslide
Pharenx
keelholte
tonsillen
buis van Eustachius
luchtdruk
De keelamandelen maken deel uit van het immuunsysteem. Zij vormen een van de eerste barrières van het afweermechanisme tegen pathogenen.
Slide 16 - Tekstslide
De buis van Eustachius is de verbinding tussen het middenoor en de keelholte. De buis zorgt ervoor
dat lucht wordt doorgelaten naar het middenoor. Daardoor blijft de luchtdruk aan beide kanten
van het trommelvlies gelijk. Is de buis van Eustachius verstopt, dan kan de luchtdruk uit evenwicht
raken. De druk is niet meer gelijk aan beide kanten van het trommelvlies en dan kan oorpijn
ontstaan.
De buis van Eustachius is 3 à 4 centimeter lang en heel nauw. De wanden ervan zijn bekleed
met slijmvlies, net als de binnenkant van de neus. De buizen van Eustachius komen achter in de
neuskeelholte uit.
Slide 17 - Tekstslide
Larynx
Strottenhoofd
epiglottis
stembanden
voorzijde zichtbaar als adamsappel
Slide 18 - Tekstslide
De stem is het geluid dat wordt voortgebracht door de stembanden, deze trillen. De hoogte van het stemgeluid hangt af van de bouw van het strottenhoofd. Ook de lengte en de spanning die op de stembanden staat, speelt een rol in de hoogte van het stemgeluid.
Doordat vrouwen kortere en dunnere stembanden hebben dan mannen zijn de trillingen sneller en klinkt hun stem hoger. Tijdens de pubertijd van jongens groeien de stembanden en worden de trillingen langzamer waardoor de klank lager wordt.
Slide 19 - Tekstslide
Trachea
Luchtpijp
11 cm
ventraal t.o.v. slokdarm
hoefijzervormig kraakbeen
glad spierweefsel
trilhaarepitheel - slijmvlies
zeer gevoelig -> stoffen terug naar keelholte getransporteerd
Slide 20 - Tekstslide
Bronchiën en Bronchioli
luchtpijp t.h.v. TH4/TH5 splitsing
Bronchiën splitsen naar longkwabben
kleinste vertakkingen = bronchioli
ventilatie
Bronchiën splitsen zich links naar 2 longkwabben en rechts 3 naar longkwabben-> weer vertakkingen = Bronchioli
Bronchioli geen kraakbeenstukken meer
stevig elastisch bindweefsel met gladde spieren
binnenzijde slijmvlies-trilhaar
Slide 21 - Tekstslide
Slide 22 - Tekstslide
De longen
2 elastische zakken
-/+ 400 miljoen alveoli
alveoli vindt gaswisseling plaats
groot netwerk capillairen om alveoli
mediastinum
pleurbladen
Pleurabalden
Pleura visceralis --> vergroeid met de longen
Pleura parietalis --> Vergroeid met borstwand en diafragma
Hier tussen bevindt zich vocht waardoor er een cohesie kracht ontstaat -> denk aan glasplaat met vocht ertussen
Het mediastinum is het gebied in de borstkas tussen de longen dat het hart bevat, een deel van de luchtpijp, de slokdarm en de grote bloedvaten
Lobus superior
Lobus medius
Lobus inferior
Long top
Long Basis
Slide 23 - Tekstslide
De bronchiolen leiden naar kleine luchtzakjes in de longen genaamd alveoli. In de alveoli vindt gasuitwisseling plaats tussen de lucht en het bloed. Zuurstof uit de lucht wordt opgenomen in het bloed en koolstofdioxide, een afvalproduct van het metabolisme van het lichaam, wordt uitgeademd.
Slide 24 - Tekstslide
Slide 25 - Tekstslide
Welk onderdeel van het ademhalingsstelsel is voornamelijk verantwoordelijk voor het verwarmen en filteren van ingeademde lucht?
A
Trachea
B
Bronchiën
C
Alveoli
D
neusholte
Slide 26 - Quizvraag
Welk onderdeel van het ademhalingsstelsel verbindt de keel met de bronchiën?
A
trachea
B
slokdarm
C
neusholte
D
keelholte
Slide 27 - Quizvraag
Wat is de juiste volgorde van hoog naar dieper in de luchtwegen?
A
pharynx, larynx, bronchioli, alveoli
B
larynx, pharenx bronchioli, alveoli
C
bronchioli, alveoli,
pharynx, larynx,
D
alveoli, bronchioli, pharynx, larynx,
Slide 28 - Quizvraag
Hoeveel kwabben heeft de rechterlong en hoeveel kwabben heeft de linkerlong?
A
Beiden hebben twee kwabben
B
Beiden hebben drie kwabben
C
De linkerlong heeft twee kwabben en de rechterlong drie kwabben
D
De linkerlong heeft drie kwabben en de rechterlong twee kwabben
Slide 29 - Quizvraag
Gaswisseling
concentratie verschil
diffusie
vindt plaats in alveoli
hemoglobine
Slide 30 - Tekstslide
Slide 31 - Tekstslide
150 ml
Slide 32 - Tekstslide
Slide 33 - Tekstslide
Waar vindt de gaswisseling in de longen plaats?
A
Luchtpijp
B
Alveoli
C
Bronchiën
D
Bronchioli
Slide 34 - Quizvraag
Waarom diffundeert zuurstof van de alveolaire lucht naar het bloed?
A
Omdat het bloed meer zuurstof bevat dan de alveolaire lucht
B
Omdat zuurstof tegen de concentratiegradiënt in beweegt
C
Omdat het bloed helemaal geen zuurstof bevat
D
Omdat de alveolaire lucht een hogere zuurstofconcentratie heeft dan het bloed
Slide 35 - Quizvraag
Wat is de rol van de alveoli tijdens de externe respiratie?
A
Ze produceren hemoglobine
B
Ze slaan koolstofdioxide op
C
Ze versterken de ademhalingsspieren
D
Ze zorgen voor gaswisseling tussen lucht en bloed
Slide 36 - Quizvraag
In de alveoli wordt zuurstof opgenomen en koolstofdioxide afgestaan. dit proces is actief transport
A
juist
B
onjuist
Slide 37 - Quizvraag
Samenstelling lucht
Ingeademde lucht
80% Stiktof (N)
20% Zuurstof (O2)
0.03% kooldioxide (CO2)
Uitgeademde lucht
80% stikstof (N)
16 % Zuurstof (O2)
4% Kooldioxide (CO2)
Slide 38 - Tekstslide
Ademhalingsmechanisme
onbewuste inademing -> prikkel verlengde merg -> verandering CO2 gehalte
volumevergroting in borstholte -> negatieve druk t.o.v. buitenlucht
hulpademhalingsspieren
belangrijkste (in)ademhalingsspier: Diafragma
Slide 39 - Tekstslide
Slide 40 - Tekstslide
Grote inspanning -> hulpinademhalingsspieren:
mm. Scaleni
m. Sternocleidomastoideus
m. Pectoralis Major
m. Serratus anterior
Uitademing rust:
door zwaartekracht
elasticiteit longweefsel
relaxatie diafragma
terugveren ribkraakbeen
elasticiteit buikspieren
Uitademing bij inspanning kan bevorderd worden(hulpexpiratiespieren):
mm. intercostali interni
m. abdomini
m. latissimus dorsi
m. quadratus lumborum
Slide 41 - Tekstslide
Dode ruimten
Anatomische dode ruimte
Alveolaire dode ruimte
Fysiologische dode ruimte
in de longen waar geen gaswisseling plaats vind, dus de ingeademde lucht die niet aan de diffusieprocessen deelneemt tussen bloed en de longlucht= Dode ruimte
Start bij naso- of oropharenx
eindigt net voor alveoli = 150 ml lucht
hoeveelheid lucht in de gaswisselingsgebieden die op bepaalde momenten niet kan deelnemen aan de gaswisseling(afhankelijk van inspanning)
Anatomische dode ruimte + Alveolaire dode ruimte
max inspanning -> vervalt alveolaire dode ruimte
Fysiologische ruimte wordt kleiner -> gelijk aan anatomische dode ruimte
Slide 42 - Tekstslide
Slide 43 - Tekstslide
Slide 44 - Tekstslide
Slide 45 - Tekstslide
Longvolumina
Ademvolume (AV) teugvolume
Inspiratoir reserve volume (IRV)
Expiratoir reserve volume (ERV)
Vitale Capiciteit (VC) VC= AV + IRV + ERV
hoeveelheid lucht die de longen in en uitgaat. rust: 500ml
hoeveelheid lucht die na een normale inademing, nog extra ingeademd kan worden. +/- 2-4 liter
hoeveelheid lucht die na een normale uitademing, nog extra uitgeademd kan worden. +/- 1,5 liter
hoeveelheid lucht die we maximaal kunnen uitademen na een maximale inademing +/- 4-6 liter
Slide 46 - Tekstslide
Longvolumina
Residu
Totale Longcapiciteit = VC + Residu
Ademminuutvolume (AMV)
AMV = AF (ademfrequentie) X AV (ademvolume)
in rust AF = 12-14 inademingen AV = +/- 500ml -> +/- 6 - 7 liter
hoeveelheid lucht die na een maximale uitademing, nog in de longen achterblijft +/- 1,2 liter
hoeveelheid lucht die we per minuut inademen
Tijdens lichamelijke inspanning neemt het ademminuutvolume evenredig toe met de intensiteit van de activiteit.
Slide 47 - Tekstslide
Slide 48 - Tekstslide
Alveolaire Ventilatie
daadwerkelijke luchtverversing in de alveoli
Anatomisch dode ruimte gevuld met 150ml
Elke ademtuig moet de anatomische dode ruimte over bruggen
Hoe hoger de ademfrequentie (Af) hoe lager de Alveoliare ventilatie
Slide 49 - Tekstslide
Slide 50 - Tekstslide
Slide 51 - Tekstslide
Slide 52 - Tekstslide
Wat is de invloed van een snorkel op de Alveolaire ventilatie?
Slide 53 - Tekstslide
Slide 54 - Tekstslide
Regulatie van de ventilatie
1e ademprikkel: Centrale Chemosensoren in het verlengde merg reageren op CO2 gehalte
2e ademprikkel: Perifere Chemosensoren in de aortaboog en halsslagaders en reageren op O2 gehalte
hoog in de bergen
ernstige ademhalingsproblemen
Slide 55 - Tekstslide
Wat is Hyperventilatie?
Slide 56 - Tekstslide
Roken en Longen
Roken is de belangrijkste oorzaak van long- en luchtwegziektes
Teer blijft plakken trilharen
slijmvliezen in de longen raken beschadigd
In tabak zitten wel 4000 chemische stoffen, waarvan er zeker 70 kankerverwekkend zijn. De belangrijkste drie stoffen die grote problemen geven zijn: teer, koolmonoxide en nicotine.
Teer kan leiden tot bronchitis, longemfyseem, longkanker en keel-, slokdarm- en strottenhoofdkanker.
Koolmonoxide leidt tot verminderde conditie, aderverkalking, hartklachten (Angina pectoris, hartinfarct), herseninfarct en hersenbloeding.
Nicotine leidt tot verslaving en een verhoogde bloeddruk.
Slide 57 - Tekstslide
In lucht zitten meerdere gassen, zoals zuurstof, koolstofdioxide en stikstof. Wat is de verhouding tussen stikstof in de ingeademde en in de uitgeademde lucht?
A
In beiden zit ongeveer 50%
B
In beiden zit ongeveer 80%
C
In ingeademde lucht zit 80%, in uitgeademde lucht 20%
D
In ingeademde lucht zit 20%, in uitgeademde lucht 80%
Slide 58 - Quizvraag
Wat is de naam van het proces waarbij zuurstof vanuit de longen naar het bloed wordt overgebracht?
A
osmose
B
diffusie
C
filtratie
D
actief transport
Slide 59 - Quizvraag
Wat gebeurt er met CO2 tijdens de uitademing?
A
Het wordt gebonden aan zuurstof in het bloed
B
Het blijft in de bloedbaan
C
Het wordt opgenomen door de alveoli en uitgeademd
D
Het wordt omgezet in zuurstof
Slide 60 - Quizvraag
Hoe wordt zuurstof voornamelijk vervoerd in het bloed?
A
Gebonden aan hemoglobine
B
Opgelost in bloedplasma
C
Als vrije zuurstofmoleculen
D
Gebonden aan koolstofdioxide
Slide 61 - Quizvraag
Wat gebeurt er o.a. bij inademing?
A
het diafragma komt omhoog
B
lucht- die in de anatomische dode ruimte zit- wordt het eerst de longen ingezogen
C
de fysiologische dode ruimte wordt groter
D
er vind osmose plaats in de longblaasjes
Slide 62 - Quizvraag
bij expiratie krijgt het diafragma weer een koepelvorm
A
juist
B
onjuist
Slide 63 - Quizvraag
Waar vindt uitwisseling plaats van O2 en CO2?
A
in het capillairnet om de alveoli
B
in het capillairnet om de bronchioli
C
in het capillairnet in de trachea
D
in het capillairnet om de pleura
Slide 64 - Quizvraag
Waaruit bestaat de ingeademde lucht voor het grootste gedeelte?
A
O2
B
CO2
C
Stikstof
D
koolstofmonoxide
Slide 65 - Quizvraag
de M. latissimus dorsi is een hulpinspiratiespier
A
juist
B
onjuist
Slide 66 - Quizvraag
De serratus anterior is een hulpexpiratiespier
A
juist
B
onjuist
Slide 67 - Quizvraag
welke van de onderstaande is/zijn uitademingsspier(en)?
A
mm. intercostali externi
B
mm. intercostali interni
C
diafragma
D
mm. scaleni
Slide 68 - Quizvraag
Waar bevindt zich het strotklepje?
A
in de nasopharynx
B
in de oropharynx
C
in de pharynx
D
in de larynx
Slide 69 - Quizvraag
door welke prikkels wordt het ademcentrum geprikkeld?
A
door het hb-gehalte in het bloed
B
gebrek aan stikstof
C
door werking van de ademhalingsspieren
D
door verhoging CO2 gehalte in het bloed
Slide 70 - Quizvraag
bij contractie van het diafragma...
A
neemt het een koepelvorm aan
B
wordt het diafragma naar beneden getrokken
C
gebeurd er niks
D
een diafragma kan niet contraheren
Slide 71 - Quizvraag
wat is het grootste volume in de longen?
A
de totale longcapaciteit
B
de vitale capaciteit
C
de ERV
D
de IRV
Slide 72 - Quizvraag
Hoeveel longkwabben zijn er in totaal?
A
3
B
2
C
5
D
6
Slide 73 - Quizvraag
waar bevinden zich de stembanden?
A
dat hangt af van het geslacht van de mens
B
in de epiglottis
C
in de pharynx
D
in de larynx
Slide 74 - Quizvraag
Welke situatie geeft de meest effectieve ventilatie van de alveoli per minuut?
A
af van 10 en av van 400ml
B
af van 15 en av van 300ml
C
af van 20 en av van 200ml
Slide 75 - Quizvraag
de trachea bestaat uit onwillekeurig dwarsgestreept spierweefsel
A
juist
B
onjuist
Slide 76 - Quizvraag
Wat wordt er verstaan onder AMV?
A
het volume wat er per inademing wordt ingeademd
B
het volume dat er per minuut in-en uitgeademd wordt
C
het volume wat er na een inademing, maximaal kan worden uitgeademd
D
het volume wat er na uitademing, nog overblijft in de longen
Slide 77 - Quizvraag
de vitale capaciteit is hetzelfde als ERV
A
juist
B
onjuist
Slide 78 - Quizvraag
Wat is (zijn) de belangrijkste ademhalingsspier(en)?
A
Diafragma
B
de halsspieren
C
de rugspieren
D
de buikspieren
Slide 79 - Quizvraag
De pleuraholte..
A
is een ruimte tussen long-en borstvlies
B
is een ruimte tussen de longen
C
is een ruimte onder het diafragma
D
is een ruimte in de keelholte
Slide 80 - Quizvraag
De Vitale Capaciteit levert specifieke info over de conditie
A
juist
B
onjuist
Slide 81 - Quizvraag
Hoe heet de lucht die maximaal kan worden uitgeademd na een maximale inademing?
A
ERV
B
IRV
C
Totale longcapaciteit
D
Vitale Capaciteit
Slide 82 - Quizvraag
Wat is de uiteindelijke beperkende factor tijdens inspanning?
A
AMV
B
HMV
C
AV
D
Af
Slide 83 - Quizvraag
Wat kan er gesteld worden van het ademvolume?
A
het is de hoeveelheid lucht die je maximaal kunt inademen
B
het is de hoeveelheid lucht die je maximaal kan uitademen
C
het is het volume in-of uitgeademde lucht per ademhaling
D
dit geldt alleen bij zware inspanning
Slide 84 - Quizvraag
Wat is het grootste volume in de longen?
A
De totale longcapaciteit
B
De vitale capaciteit
C
Het expiratoir reserve volume
D
Het inspiratoir reserve volume
Slide 85 - Quizvraag
Waarvoor zorgt een langdurige blootstelling aan een verlaagde partitiële zuurstofspanning(PO2)?
A
Voor een vergrote aanmaak van rode bloedcellen
B
Voor een vergrote aanmaak van hemoglobine
C
dit heeft nergens invloed op
Slide 86 - Quizvraag
Waarop berust hoofdzakelijk de regulering van de ademhaling?
A
Op de spanning van de longvliezen
B
Op de hoeveelheid kooldioxide in het bloed
C
Op de hoge ph van het bloed
D
op de bloeddruk
Slide 87 - Quizvraag
Welke spier is, bij contractie, verantwoordelijk voor het verkleinen van het volume van de thorax bij uitademing?
A
Het diafragma
B
De mm.intercostali interni
C
De m. pectoralis minor
D
De mm.intercostali externi
Slide 88 - Quizvraag
Wat gebeurt er bij inademing?
A
De ademhalingspieren ontspannen en het diafragma daalt
B
de m. latissimus dorsi helpt mee
C
De longen zetten uit en de borstkas gaat mee
D
De borstkas zet uit en de longen gaan mee
Slide 89 - Quizvraag
Wat is de ademfrequentie in rust bij volwassenen per minuut?
A
6 tot 8 adembewegingen
B
12 tot 16 adembewegingen
C
12 tot 14 adembewegingen
D
8 tot 12 adembewegingen
Slide 90 - Quizvraag
De uitademingslucht tijdens inspanning bevat ongeveer……
A
4% zuurstof
B
19% zuurstof
C
80% zuurstof
D
16% zuurstof
Slide 91 - Quizvraag
Welke situatie geeft de meest effectieve ventilatie van de alveoli per minuut?
A
Een ademfrequentie van 10 en een ademvolume van 400 ml.
B
Een ademfrequentie van 15 en een ademvolume van 300 ml
C
Een ademfrequentie van 20 en een ademvolume van 200 ml
D
Een ademfrequentie van 40 en een ademvolume van 150 ml
Slide 92 - Quizvraag
Wat kan gesteld worden van de inademingslucht?
A
Deze bevat meer zuurstof dan de uitademingslucht
B
Deze bevat minder zuurstof dan de uitademingslucht
C
Deze bevat evenveel kooldioxide als de uitademingslucht
D
Deze bevat evenveel zuurstof als de uitademingslucht
Slide 93 - Quizvraag
Wat kan gesteld worden van een getraind persoon in rust ten opzichte van een ongetraind persoon?
A
Deze heeft een lagere zuurstofopname
B
Deze heeft een hogere bloeddruk
C
Deze heeft een lagere rusthartfrequentie
D
Deze heeft een hogere rusthartfrequentie
Slide 94 - Quizvraag
Wat is de fysiologische dode ruimte als de alveolaire dode ruimte 50 ml is?
A
50ml
B
200ml
C
150ml
D
0ml
Slide 95 - Quizvraag
Wat is de fysiologische dode ruimte als de alveolaire dode ruimte 500 ml is?
A
150ml
B
1200ml
C
1150ml
D
650ml
Slide 96 - Quizvraag
Wat is de anatomische dode ruimte bij zware lichamelijke inspanning?
A
150ml
B
200ml
C
1150ml
D
0ml
Slide 97 - Quizvraag
in de anatomische dode ruimte kan diffusie plaatsvinden
A
juist
B
onjuist
Slide 98 - Quizvraag
als er perfusie is langs de alveoli en er is ventilatie kan er diffusie plaatsvinden
A
juist
B
onjuist
Slide 99 - Quizvraag
in de bronchioli kan er diffusie plaatvinden
A
juist
B
onjuist
Slide 100 - Quizvraag
de voordelen van door je neus in te ademen is o.a....
A
het verwarmen en bevochtigen van de lucht
B
de weg is sneller naar de longen
C
het bevat meer O2
D
het bevat meer CO2
Slide 101 - Quizvraag
de doorstroming van lucht in de longen, tot de alveoli behoort tot de fysiologische ademhaling
A
juist
B
onjuist
Slide 102 - Quizvraag
de externe ademhaling is alleen de luchtstroom in de longen tot aan de alveoli
A
juist
B
onjuist
Slide 103 - Quizvraag
de interne ademhaling is alleen de luchtstroom in de longen tot aan de alveoli
A
juist
B
onjuist
Slide 104 - Quizvraag
de interne ademhaling is waar gaswisseling plaatsvindt tussen de haarvaten en cellen
A
juist
B
onjuist
Slide 105 - Quizvraag
de externe ademhaling is waar gaswisseling plaatsvindt tussen de alveoli en de haarvaten
A
juist
B
onjuist
Slide 106 - Quizvraag
Wat kan gesteld worden van de vitale capaciteit?
A
Deze levert specifieke informatie over de conditie
B
Deze is moeilijk na te gaan met een meet-instrument
C
Deze is constant gedurende het leven
D
deze levert specifieke info over de bloeddoorstroming
Slide 107 - Quizvraag
Wat gebeurt er tijdens uitademing?
A
De longen vullen zich met lucht
B
De luchtstroom wordt geblokkeerd door de epiglottis