basis 1

Start van de les
Telefoons in de telefoontas
 Jassen uit
 Schoolspullen op tafel
 Alle tassen op de grond

1 / 44
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

In deze les zitten 44 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Start van de les
Telefoons in de telefoontas
 Jassen uit
 Schoolspullen op tafel
 Alle tassen op de grond

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
1. Lezen
2. Spelling 

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoelen
- Kun je korte en lange klanken herkennen en het werkwoord in de tegenwoordige tijd spellen
- Kun je de persoonsvorm herkennen in een zin
- Weet je hoe je verschillende woorden met korte en lange klanken goed spelt
- Kun je het werkwoord in de tegenwoordige tijd enkelvoud en meervoud spellen

Slide 3 - Tekstslide

Werkblad

Slide 4 - Tekstslide

Alleen maak je het werkblad.
Heb je vragen? vinger opsteken!

Slide 5 - Tekstslide

Lesdoel behaald?
 Kun je korte en lange klanken herkennen en het werkwoord in de tegenwoordige tijd spellen

Slide 6 - Tekstslide

Wat is de juiste spelling?
A
Berengezellig
B
Beregezellig

Slide 7 - Quizvraag

Wat is de juiste spelling?
A
Kippenhoken
B
winkelwaggen
C
chocoladereeppen
D
hondenhokken

Slide 8 - Quizvraag

Wat is de juiste spelling
A
auto-ongeluk
B
autoöngeluk

Slide 9 - Quizvraag

Wat is de juiste spelling?

A
Berenpoot
B
Berepoot

Slide 10 - Quizvraag

Wat is de juiste spelling?
A
Boekenkast
B
Boekekast

Slide 11 - Quizvraag

Wat is de juiste spelling?
A
Hondenriem
B
Honderiem

Slide 12 - Quizvraag

Wat is de juiste spelling?
A
geïrriteerd
B
ge-irriteerd

Slide 13 - Quizvraag

Wat is een korte klank?

Slide 14 - Open vraag

Maak opdracht 16 en 17

Slide 15 - Tekstslide

Weet je wat een lange klank is?
A
ja
B
nee

Slide 16 - Quizvraag

I of IE?

Slide 17 - Tekstslide

i of ie
A
artiest
B
artist

Slide 18 - Quizvraag

i of ie
A
februari
B
februarie

Slide 19 - Quizvraag

i of ie
A
giechelen
B
gichelen

Slide 20 - Quizvraag

i of ie
A
kielo
B
kilo

Slide 21 - Quizvraag

Persoonsvorm tegenwoordige tijd

Slide 22 - Tekstslide

Persoonsvorm tegenwoordige tijd

Slide 23 - Tekstslide

Persoonsvorm tegenwoordige tijd

Slide 24 - Tekstslide

Vul de juiste persoonsvorm tegenwoordige tijd in. Gebruik het werkwoord RADEN
Pieter ....... het goede antwoord.

Slide 25 - Open vraag

Vul de persoonsvorm tegenwoordige tijd in.

Ze (blijven) rustig op hulp wachten.

Slide 26 - Open vraag

Persoonsvorm tegenwoordige tijd:

Het vliegtuig (landen) ... op tijd.
A
land
B
landt

Slide 27 - Quizvraag

Wat zijn de vormen van de persoonsvorm tegenwoordige tijd?
A
stam + de/te of stam + den/ten
B
stam, stam + t of het hele werkwoord
C
het hele werkwoord + d
D
alleen de stam

Slide 28 - Quizvraag

Wat is de persoonsvormen (tegenwoordige tijd) van beleven ?

Ik . . .
A
beleefde
B
beleeft
C
beleef
D
beleefd

Slide 29 - Quizvraag

Persoonsvorm tegenwoordige tijd:
(Worden) ... toch eens volwassen!
A
Word
B
Wordt
C
Werd
D
Worden

Slide 30 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm tegenwoordige tijd van werk?
A
Werken
B
Werkt

Slide 31 - Quizvraag

Opdracht

Slide 32 - Tekstslide

Maak opdracht 19, 20, 21, 22 en 23
Ben je eerder klaar? Lees je boek!

Slide 33 - Tekstslide

Zijn de lesdoelen behaald?

Slide 34 - Tekstslide

Hoe vind je de PV in een zin?

Slide 35 - Open vraag

Noteer de pv in tegenwoordige tijd.
Mijn zus (surfen) de hele avond rond op internet.
A
surf
B
surft
C
surfd
D
surfen

Slide 36 - Quizvraag

Noteer de pv in tegenwoordige tijd.
(Vinden) jij het heel erg dat Hanne niet op jouw appjes reageert?
A
vind
B
vindt
C
vindd
D
vinden

Slide 37 - Quizvraag

Noteer de pv in tegenwoordige tijd.
Een gazelle (grazen) gemiddeld achttien uren per dag.
A
graasd
B
graazd
C
graast
D
graazt

Slide 38 - Quizvraag

Noteer de pv in tegenwoordige tijd.
Joop (verbazen) zich over de onverschillige houding van zijn vriend.
A
verbaasd
B
verbaast
C
verbaazd

Slide 39 - Quizvraag

Noteer de pv in tegenwoordige tijd.
(Fietsen) jouw broertje alleen in het donker naar huis?
A
Fiets
B
Fietsd
C
Fietsen
D
Fietst

Slide 40 - Quizvraag

Noteer de pv in tegenwoordige tijd.
(Worden) je broer morgen door Carl opgehaald?
A
Word
B
Wordt
C
Worden
D
Wordd

Slide 41 - Quizvraag

Noteer de pv in tegenwoordige tijd.
De renovatie van de school (gebeuren) eind volgend jaar.
A
gebeur
B
gebeuren
C
gebeurt
D
gebeurd

Slide 42 - Quizvraag

Tot slot
Geef mij feedback!

Slide 43 - Tekstslide

Wat kan ik beter doen?

Slide 44 - Open vraag