ASS Les 1

1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
maatschappelijke zorgMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 6 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Doelgroepen Les 2 
Autisme Spectrum Stoornis (ASS)

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe voel je je nu?
😒🙁😐🙂😃

Slide 4 - Poll

Deze slide heeft geen instructies

Inleiding
Autisme is een vaak voorkomende stoornis. 
Iedereen heeft een bepaald beeld hiervan. 
Vaak is dit beeld gebaseerd op films. 

Autisme kent echter duizenden variaties. 
Iedereen met kenmerken van autisme heeft zijn eigen combinatie van kenmerken. 

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe zit je er op dit moment bij?
😒🙁😐🙂😃

Slide 6 - Poll

Deze slide heeft geen instructies

Waar denk je aan bij autisme?

Slide 7 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Waar denk je aan bij autisme?
Schrijf op een Post-it blaadje waar jij aan denkt bij autisme.
Per blaadje één kenmerk!
Plak wanneer je klaar bent het blaadje op het bord!

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lesinhoud
  • Definitie van een autismespectrumstoornis
  • Een autistisch spectrum
  • Oorzaken van de autismespectrumstoornis
  • Prikkelverwerking
  • Opdracht Klassiek autisme, Asperger, PDD-NOS, Syndroom van Rett
  • Centrale coherentie
  • Executieve functies
  • Theory of mind

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 10 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Definitie van een autismespectrumstoornis

Een ASS is een stoornis waarmee je wordt geboren en die invloed heeft op de ontwikkeling van de hersenen. 
Typische kenmerken op twee gebieden: 
  1. Beperkingen in de sociale communicatie en sociale interactie. 
  2. Vertonen van repetitief gedrag en specifieke interesses. 

De term autismespectrumstoornis/ASS omvat de verschillende vormen:
  • Klassiek autisme, 
  • Syndroom van Asperger, 
  • PDD-NOS
  • syndroom van Rett.




Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Een autistisch spectrum
1% van alle Nederlanders heeft een vorm van autisme (ongeveer 190.000). 

ASS komt vier keer vaker voor bij jongens dan bij meisjes. 

Meer dan de helft van de mensen met ASS heeft een normale tot bovennormale intelligentie. 

Zo’n 30 tot 50% heeft een verstandelijke beperking.


Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Een autistisch spectrum
Autisme uit zich op veel verschillende manieren. 
Daarom wordt er gesproken van een spectrum. 

Je kunt het vergelijken met een streepjescode.
Elk streepje staat voor een kenmerk van autisme. 
Ieder individu heeft een gedeelte van de streepjes, lang niet allemaal. 

Daarom is elke combinatie anders en heeft autisme zoveel verschillende uitingsvormen. 

Slide 13 - Tekstslide

Een spectrum of verloop  is een reeks van opeenvolgende kleuren, geluiden of andere verschijnselen. 
Oorzaken van de autismespectrumstoornis
Autisme heeft meerdere oorzaken:
waarvan de biologische oorzaken op dit moment het meest onderzocht worden. 
Welke oorzaken precies een rol spelen, is nog niet bekend. 

Wel is duidelijk dat autisme erfelijke factoren kent. 
Als je ouders autisme hebben, is de kans groter dat jij er ook mee geboren bent. 
  • Het gaat overigens alleen om een grotere kans. 

Naast biologische factoren spelen ook omgevingsfactoren een rol: 
Als het kind zuurstofgebrek heeft tijdens de geboorte, is de kans groter dat het autistische kenmerken ontwikkelt. 

Er zijn ook andere theorieën over het ontstaan van autisme:
  • bijwerking van vaccinaties
  • een glutenintolerantie 

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 15 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 16 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht
Er worden 4 groepjes gemaakt
  • Groep 1 Klassiek Autisme
  • Groep 2 Syndroom van Asperger 
Opdracht

Er worden vier groepjes gemaakt.
  • Groep 1: Klassiek Autisme
  • Groep 2: Syndroom van Asperger
  • Groep 3: PDD-NOS
  • Groep 4: Syndroom van RETT

Ieder groepje gaat aan de slag met een vorm van Autisme (15 minuten)
Per groepje leg je uit wat desbetreffende vorm van autisme inhoudt en welke kenmerken erbij passen.

Daarna presenteer je dit voor de klas (maximaal 5 minuten)

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Klassiek autisme
Beperkingen in de sociale interactie zijn bijvoorbeeld: 
  • Niet in slagen om vriendjes te maken, 
  • Praten met een uitdrukkingsloos gezicht, 
  • Moeilijk vinden om een normaal gesprek te voeren. 

Voorbeelden van beperkingen in de verbale communicatie zijn: 
  • het gebruiken van aparte woorden of het herhalen van zinnetjes omdat het ritme zo mooi klinkt. 
De beperkte, zich herhalende stereotiepe patronen van gedrag zijn bijvoorbeeld:
  • Fladderen met de handen
  • Urenlang kunnen staren naar een draaiende wasmachine of een rijdend modeltreintje. 

Klassiek autisme is de eerste vorm van autisme die beschreven werd
Van de mensen met klassiek autisme heeft 80% ook een verstandelijke beperking. 


Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Syndroom van Asperger
Mensen met het syndroom van Asperger kunnen goed praten en leren, maar het aangaan en onderhouden van sociale contacten en het begrijpen van communicatie is voor hen moeilijker. 

Normale of bovennormale intelligentie. 

Ze praten graag en veel, maar begrijpen de boodschappen van anderen soms verkeerd. 
  • Gezichtsuitdrukkingen
  • Grapjes
  • Nemen figuurlijke uitspraken letterlijk 
  • Zien tijdens een gesprek niet dat de ander niet meer geïnteresseerd is. 

Door hun intelligentie slagen sommigen er vrij goed in om hun tekortkomingen te compenseren. 
Ze merken op wanneer hun gedrag niet past in de situatie. Ze leren hieruit en kunnen na verloop van tijd hun gedrag aanpassen. 

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

PDD-NOS
PDD-NOS is in het Nederlands voluit: pervasieve ontwikkelingsstoornis-niet anders omschreven. 

Iedereen met kenmerken van autisme, maar niet voldoende kenmerken om de diagnose te kunnen stellen, 
kreeg het label PDD-NOS. 

Uiteenlopend gedrag:
  • Moeilijkheden bij de sociale interactie. 
  • Hebben niet in de gaten wat de ander bedoelt 
  • Lichaamstaal van mensen niet goed kunnen interpreteren. 
  • Drukken zich op een aparte manier uit
  • Sociale contacten lopen moeizaam. 
  • Moeite om overzicht te houden en te plannen. 
  • Obsessieve interesse in een bepaald gebied.

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Syndroom van Rett
Fasen van ontwikkeling worden afgewisseld met fasen van achteruitgang. 
Tot de leeftijd van 6 tot 18 maanden ontwikkelt het kind, meestal een meisje, zich normaal. (1e fase)

Daarna vertraagt de ontwikkeling en stopt deze tijdelijk. 
Het kind verliest vaardigheden die het al verworven had:
  • Lopen 
  • Woorden uitspreken 
Na verloop van tijd kan het kind de handen niet meer doelgericht gebruiken. (typische handenwringende bewegingen)
  • Eerst sociaal en contact maken, laat het nu steeds meer autistisch gedrag zien. 
  • Vaak krijgt het ook last van epileptische aanvallen. 

In de derde fase verbetert het gedrag weer, het kind maakt opnieuw meer contact. 
De vierde fase van achteruitgang komt niet bij iedereen voor. 

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Gedrag wordt bepaald door hoe iemand de wereld waarneemt

Iemand met autisme neemt de wereld op een andere manier waar. 
De informatie die binnenkomt, krijgt een andere vertaling. 

Het gedrag is daarom soms verrassend anders en op het eerste gezicht onbegrijpelijk. 



Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Centrale coherentie (samenhang ) 
Hersenen zijn in staat zijn losse informatie te verwerken tot een betekenisvol geheel
  • Hoofd- en bijzaken van elkaar kunnen scheiden. 

Bijvoorbeeld als je twee bollen vacht ziet, vier poten, een bewegend lang uitsteeksel en twee ogen. 
Dan vertalen je hersenen dit onmiddellijk in ‘kat’. 

Als je zinnen achter elkaar leest, maken je hersenen hier automatisch een betekenisvol verhaal van. 

Door de centrale coherentie van je denken, krijgt je wereld betekenis. 
  • Je hoeft hier meestal niet over na te denken, je hersenen doen dit automatisch. 
  • Denken en reageren gaat snel. 
  • Je ziet gemakkelijk verbanden en krijgt overzicht.

Slide 23 - Tekstslide

Wat betekent coherentie:
situatie waarin de samenhang tussen afzonderlijke dingen helemaal klopt 

Slide 24 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Gevolgen van een zwakke centrale coherentie
Mensen met autisme hebben vaak een zwakke centrale coherentie, ze zien de wereld als een berg losse onderdelen. 
Tussen deze onderdelen leggen hun hersenen niet automatisch verbanden. 
  • Geen onderscheid tussen wat belangrijk is en wat niet. 
  • Gericht op details.

Stel je voor dat je op een vreemde planeet wakker wordt. 
  • Je ziet van alles, maar hebt geen idee wat. 
  • Dit kost veel denktijd en energie.
  • Je weet niet of je het goed hebt. 
  • Je bent bezig met alle details en hebt geen idee van het geheel. 
  • Je kunt niet inschatten wat belangrijk is en wat niet. 
  • De wezens die op de planeet wonen, doen in jouw ogen bizarre dingen waar je niets van begrijpt. 

Zo ervaren mensen met een zwakke centrale coherentie de wereld.



Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Executieve functies
Executieve functies zijn cognitieve processen die te maken hebben met het organiseren en plannen van taken. 
  • Bedenken welke taken na elkaar komen 
  • Hoe moeten de taken uitgevoerd worden. 

Tandenpoetsen:
  • Eerst je tandenborstel en tandpasta pakken
  • Tandpasta op de haartjes doet
  • Dopje weer op de tube schroeft enzovoort. 

Executieve functies maken ook dat iemand zijn handelingen kan evalueren en kan bijsturen als dat nodig is. 

Ook tijdens gesprekken heb je executieve functies nodig. 
  • Plannen van je reacties 
  • Aanpassen van het onderwerp aan je gesprekspartner.

Slide 26 - Tekstslide

Wat zijn executieve functies?
Executieve functies zijn al die regelfuncties van de hersenen die essentieel zijn voor het realiseren van doelgericht en aangepast gedrag. Alle executieve functies of vaardigheden hebben een controlerende en aansturende functie. Met deze functies bepalen we het doel van ons handelen en gedrag, schakelen we afleidende factoren uit, plannen we de volgorde van handelingen, voeren we de taken die daarvoor nodig zijn stap voor stap uit en controleren we het effect, waarbij we ook rekening houden met mogelijke toekomstige effecten. We reguleren er emoties, motivatie en alertheid mee en laten ervaringen uit het verleden meespelen bij de verwachtingen over en beslissingen voor de toekomst.

Slide 27 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Gevolgen van gebrekkige executieve functies
Sommige executieve functies van mensen met autisme werken niet optimaal. 
  • Moeite hebben om taken te plannen en organiseren. 

Voor kinderen kan het daardoor heel moeilijk zijn om dagelijkse handelingen te leren. 
  • Afvegen van de billen (hoe vaak moet ik wrijven? hoeveel papier moet ik gebruiken? wanneer is het echt schoon?)

Dit overzien vereist dat je kunt plannen en de planning kunt aanpassen. 

Afstemmen van je kleding op de weersomstandigheden. 
  • Weerstand bij afwijking van planning.
  • Geen overzicht op veranderingen.

Onzekerheid en chaos.

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Theory of mind
Theory of mind is het vermogen om:
  • Gedachten
  • Bedoelingen
  • Gevoelens
  • Ideeën 
van jezelf en anderen op merken en hier rekening mee te houden. 

Iemand met een goede theory of mind kan zich verplaatsen in de ander en bedenken wat deze bedoelt of voelt. 
  • Als je praat met de ander en aanvoelt dat hij verdrietig is, reageer je anders dan wanneer hij blij is. 
  • Als je vriend niet met je wil voetballen, begrijp je dat hij nog steeds je vriend is, maar dat hij zin heeft om iets anders te doen. 

Theory of mind = begrijpen en onder woorden kunnen brengen van je eigen gevoelens, bedoelingen en gedrag.

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 30 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Gevolgen van een beperkte theory of mind
  • Niet kunnen inleven in de gevoels- en gedachtewereld van anderen. 
  • Niet kunnen inbeelden dat iemand iets anders zou kunnen denken of voelen dan zijzelf. 
  • Het begrijpen van de emoties van anderen is lastig. 

Door hun gerichtheid op details kunnen ze moeilijk gevoelens van gezichten aflezen. 

Bijvoorbeeld: 
"iemand fronst doordat hij diep aan het nadenken is, ze kunnen denken dat de persoon boos is"

  • Contact mist vaak wederkerigheid. 
  • Vrienden maken en behouden verloopt veelal moeizaam. 
  • Verwoorden van bedoelingen en gevoelens is niet vanzelfsprekend.

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Over- en ondergevoeligheid voor prikkels
Mensen met autisme kunnen een combinatie hebben van overgevoeligheid en onder gevoeligheid voor prikkels.
Er zijn externe- en interne prikkels

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welke Externe prikkels zijn er?

Slide 33 - Open vraag

Externe prikkels:
Geluiden
Beelden
Geuren
Smaken
Trillingen

Welke Interne prikkels zijn er?

Slide 34 - Open vraag

Interne prikkels:
Gedachten
Gevoelens
Pijn
Jeuk 
Verwerken van prikkels gaat moeilijker en duurt het langer. 
De prikkels stapelen zich op tot er kortsluiting ontstaat: overprikkeling. 

Het gevolg van overprikkeling is:
  • Boos worden
  • Vluchten 
  • Terugtrekken
Rust helpt om alle onverwerkte prikkels een plaats te geven.

Ondergevoelig zijn voor bepaalde prikkels:
  • Warmte
  • Pijn
  • Geuren
Niet reageren als het water in de douche gloeiend heet is.

Slide 35 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Volgende les

Slide 36 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht 
Ga op Internet op zoek naar de volgende begrippen en schrijf in eigen woorden op wat die begrippen betekenen!
Hypochondrie         Dwangstoornis
Sociale fobie                   Enkelvoudige fobie     Paniekstoornis
PTSS      Gegeneraliseerde angststoornis     
Separatieangst stoornis

Slide 37 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat heb je geleerd?
Wat vonden jullie fijn aan deze les?
Wat miste jullie?


Slide 38 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe ga je uit de les weg?
😒🙁😐🙂😃

Slide 39 - Poll

Deze slide heeft geen instructies