Poser une question

Ch.2 Gram. C - Poser une question

Er zijn twee categorieën vraagzinnen :

1.) Zonder vraagwoord

2.) Met vraagwoord

1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 12 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Ch.2 Gram. C - Poser une question

Er zijn twee categorieën vraagzinnen :

1.) Zonder vraagwoord

2.) Met vraagwoord

Slide 1 - Tekstslide

1.) Vraagzin zonder vraagwoord:

a. Gewone zin*, en plak een vraagteken achter de zin. Maak de zin vragend door de melodie van de zin ophoog te laten gaan.

b. Est-ce que + gewone zin (est-ce que heeft geen vertaling!)

c. Alleen als het onderwerp een pers. vnw. is : omkering van pers.vnw. en persoonsvorm.

Slide 2 - Tekstslide

Vraagzin zonder vraagwoord:

a.) Vous allez à la maison?

b.) Est-ce que vous allez à la maison?

c.) Allez-vous à la maison?

(mag omdat 'vous' een persoonlijk vnw. is)

Slide 3 - Tekstslide

2.) Vraagzin met vraagwoord:

a. Gewone zin* + vraagwoord

b. Vraagwoord + gewone zin (*= onderwerp+pers.vorm)

c. Vraagwoord + omkering van van onderwerp en pers.vorm, alleen als het onderwerp een pers. vnw. is. Denk aan het verbindingsstreepje! : bijv. as-tu mis ton livre?

Slide 4 - Tekstslide

Vraagzin met vraagwoord:

a.) Vous allez à la maison pourquoi?

b.) Pourquoi vous allez à la maison?

c. Pourquoi allez-vous à la maison?

Slide 5 - Tekstslide

vertaling van : waarom
A
B
combien
C
pourquoi
D
quand

Slide 6 - Quizvraag

vertaling van: wanneer
A
B
quand
C
qui
D
que

Slide 7 - Quizvraag

'Est-ce que' betekent:
A
wat
B
waar
C
geeft vraagzin aan
D
waarom

Slide 8 - Quizvraag

A. Manges-tu une pomme?
B. Est-ce que manges-tu une pomme?
A
Alleen A is goed.
B
Alleen B is goed.
C
A en B zijn goed.
D
A en B zijn fout.

Slide 9 - Quizvraag

A. Pierre va à l'école?
B. Va-Pierre à l'école?
A
Alleen A is goed.
B
Alleen B is goed.
C
A en B zijn goed.
D
A en B zijn fout.

Slide 10 - Quizvraag

A. Pourquoi tu parles?
B. Tu parles pourquoi?
A
Alleen A is goed.
B
Alleen B is goed.
C
A en B zijn fout.
D
A en B zijn goed.

Slide 11 - Quizvraag

A. Où a-Pierre mis son livre?
B. Où Pierre a mis son livre?
A
Alleen A is goed.
B
Alleen B is goed.
C
A en B zijn fout.
D
A en B zijn goed.

Slide 12 - Quizvraag