H4 Een eigen bedrijf (2 lessen ABC)

Wat neem je altijd mee naar de les
  1. Je Boekje (kopen en werken)
  2. Een schrift
  3. Je rekenmachine
  4. Pen, potlood, geo etc. 
1 / 46
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 46 slides, met tekstslides en 6 videos.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

Wat neem je altijd mee naar de les
  1. Je Boekje (kopen en werken)
  2. Een schrift
  3. Je rekenmachine
  4. Pen, potlood, geo etc. 

Slide 1 - Tekstslide

H4 Eigen bedrijf
Les 1

Slide 2 - Tekstslide

Wat gaan we doen deze les?

  • Uitleg hoofdstuk 4 (deel 1)
  • Maken opdrachten
  • Uitleg hoofdstuk 4 (deel 2)
  • Maken opdrachten

Slide 3 - Tekstslide

Leerdoelen (opg 4.1 t/m 4.14)
  • Je kunt voor- en nadelen benoemen van zelfstandig ondernemer zijn 
  • Je kunt omzet, brutowinst en nettowinst berekenen  

Slide 4 - Tekstslide

Begrippen
Als je werkt bij een baas ben jij de werknemer
De baas is de werkgever

Als je werkt en je ontvangt daarvoor salaris/loon, dan werk je in loondienst

Slide 5 - Tekstslide

Voor- en nadelen 
Zelfstandig ondernemer vs werken als werknemer in loondienst. 


timer
2:00

Slide 6 - Tekstslide

Voor- en nadelen 
Welke voor- en nadelen zijn er aan zelfstandig ondernemer ten opzichte van werken als werknemer in loondienst bij een werkgever? 


voordelen
nadelen
alle verdiensten zijn voor jou
je hebt geen vast inkomen
je kunt veel beslissingen nemen
je bent voor alles zelf verantwoordelijk
je bepaalt zelf je werktijden
je maakt vaak lange werkdagen
je moet zelf voorzieningen regelen voor het geval je ziek of arbeidsongeschikt word

Slide 7 - Tekstslide

Percentages berekenen

  • Hoeveel procent van de klas heeft een ouder die zzp er is?

  • Met hoeveel procent  is het aantal ZZP ers gestegen?

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Video

Aan de slag met opgave 4.2
Wat? Maken opgave 4.2.
Hoe? Individueel
Hulp? 4.1 nogmaals lezen -> toch lastig? Hulp vragen aan de docent
Klaar: Doorgaan met opgave 4.1 + 4.3
Tijd? 5 minuten
Resultaat: Je weet hoe je met procenten moet rekenen
timer
5:00

Slide 10 - Tekstslide

Het doel van een onderneming
  • Het doel van een onderneming is winst maken. 
  • Simpel gezegd: winst = omzet - kosten 

Slide 11 - Tekstslide

Omzet & Afzet
Het totaalbedrag dat je met de verkopen ontvangt, is de omzet.

Het aantal producten dat je verkocht hebt, is de afzet.

Hoe berekenen we de omzet?
Omzet = afzet x verkoopprijs

Slide 12 - Tekstslide

Opdracht
Mila heeft een winkel. Ze heeft het afgelopen jaar 6.000 producten verkocht. Ze verkoopt de producten voor 20 euro per product. 

Hoeveel is de omzet van Mila?
  • 6000 x 20 = 120.000 euro

Slide 13 - Tekstslide

Inkoopwaarde van de omzet
De inkoopwaarde van de omzet geeft aan hoeveel de aanbieder/winkelier zelf betaald heeft om de producten in te kopen.

Inkoopwaarde van de omzet = inkoopprijs x aantal verkochte producten 

Slide 14 - Tekstslide

Brutowinst 
Brutowinst = omzet - inkoopwaarde van de omzet 

Voorbeeld: Rikki heeft 2000 producten gekocht tegen een inkoopprijs van €10. Deze producten verkoopt ze voor €25 per stuk. Wat is haar brutowinst?
  • Omzet = 25 x 2000 = 50.000
  • Brutowinst = €50.000 - (2000 x 10) = €30.000

Slide 15 - Tekstslide

Ga aan de slag!

Maak opdracht 4.4 t/m 4.6

Tijd: Ongeveer 10 minuten
Je mag fluisterend overleggen

Klaar: lees de theorie en ga verder met de v ragen 4.7 - 4.14
timer
10:00

Slide 16 - Tekstslide

Bedrijfskosten
Bedrijfskosten zijn kosten die nodig zijn om je bedrijf te runnen.

  • Kunnen jullie voorbeelden bedenken van bedrijfskosten?

  • Loonkosten, reclamekosten, huurkosten, gas/water/licht, vervoerskosten

Slide 17 - Tekstslide

Verschil tussen brutowinst en nettowinst

Brutowinst betekent dat er nog kosten af moeten
Nettowinst betekent dat er niks meer af hoeft. De eigenaar kan dit in eigen zak steken of investeren in zijn bedrijf.


Nettowinst = brutowinst - alle bedrijfskosten

Slide 18 - Tekstslide

Van omzet naar nettowinst
Omzet                                              = verkoopprijs x afzet  
Inkoopwaarde                              = inkoopprijs x afzet
-----------------    -
Brutowinst
Bedrijfskosten                              (Bijvoorbeeld: loon, huur, etc.)
-----------------     -
Nettowinst                                      (voor belasting)

Slide 19 - Tekstslide

Alles onder elkaar:
Omzet
Inkoopwaarde  -
Brutowinst
Bedrijfskosten   -
Nettowinst

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Video

Ga aan de slag!

Maak opdracht 4.6 t/m 4.14

Tijd: Tot het einde van de les
Je mag zachtjes overleggen


Slide 22 - Tekstslide

Vandaag (80 min)
  1. Wat heb ik vorige les geleerd (oefenopgave)
  2. Oefenen Bruto winst marge
  3. Theorie, een ondernemingsplan schrijven
  4. Theorie, de swot-analyse
  5. Maken de opgaven 4.17 en 4.18
  6. Business Case, Tony Chocolonely

Slide 23 - Tekstslide

Van omzet naar nettowinst
Omzet                                              = verkoopprijs x afzet  
Inkoopwaarde                              = inkoopprijs x afzet
-----------------    -
Brutowinst
Bedrijfskosten                              (Bijvoorbeeld: loon, huur, etc.)
-----------------     -
Nettowinst                                      (voor belasting)

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Antwoorden
A = 40.500 (324000/8)
B= 309400 (36400 x 8,50)
C= 9,25 (314500/ 34000)
D=Brutowinst = 118300 ((309400 - 191100), Nettowinst = 58300
E= 70.500 (110.500 -40.000)

Slide 26 - Tekstslide

Leerdoelen (opg 4.15 t/m 4.23)
  • Je kunt met brutowinstmarge en nettowinstmarge berekenen
  • Je kunt aangeven wat een ondernemingsplan is
  • Je kunt uitleggen wat een SWOT-analyse is 
  • Je weet wat de 4 P's zijn

Slide 27 - Tekstslide

Vaardigheden
Noem 3 vaardigheden die je nodig hebt om succesvol te zijn als Ondernemer 

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Video

Financieel plan

Brutowinstmarge = brutowinst/omzet x 100%
Nettowinstmarge = nettowinst/omzet x 100%

Slide 30 - Tekstslide

Opgave, klaar maak 4.17
1. Bereken de brutowinst en de nettowinst per jaar
Verkoopprijs: € 250,- 
Afzet: 3250 per jaar 
Inkoopprijs: € 150,- 
Afschrijvingskosten: € 400,- per maand 
Huisvestingskosten: € 1250,- per week 
Personeelskosten: € 15.000,- per kwartaal
2. Bereken de brutowinstmarge in vergelijking met de omzet.

timer
7:00

Slide 31 - Tekstslide

Ondernemingsplan
  • Jij en je onderneming 
  • waar ben je goed in, waar minder goed, wat wil je gaan doen, wat wil je bereiken? 
  • Financieel plan
  • Verwachte afzet, kostprijs, verkoopprijs (omzet, winstmarge)
  • Marketingplan
  • SWOT-analyse
  • Marketingmix (4 P's)

Slide 32 - Tekstslide

Waarom SWOT?
SWOT
Sterkte = Strenght:
Zwakte = Weakness:
Kansen = Opportunities:
Bedreigingen = Threats:

Slide 33 - Tekstslide

(Boeken)winkel

Slide 34 - Tekstslide

Swotanalyse
Maak een digitale swot analyse van het Isendoorn College
Onderbouw hierin ook de antwoorden die je hebt gegeven
15 minuten met zijn 4-en

Slide 35 - Tekstslide

Aan de slag met opgave 4.18 + 4.19
Wat? Maken opgave 4.18, 4.19
Hoe? Individueel
Hulp? 4.3 nogmaals lezen -> toch lastig? Hulp vragen aan de docent
Klaar: Maken 4.20 - 4.23
Tijd? 10 minuten
Resultaat: Je weet hoe je een swot analyse moet opstellen
timer
10:00

Slide 36 - Tekstslide

Slide 37 - Tekstslide

Slide 38 - Video

Tony Chocolonely
  • Opgericht in 2015 
  • In 2021 is de omzet gestegen van 44.9 miljoen euro naar 55.1 miljoen euro. Onze brutomarge is met 1.1% verbeterd van 40.5% naar 41.6%. Onze personeelskosten zijn als percentage van de omzet gestegen van 9.5% naar 11.6%. Onze nettowinst is hierdoor uiteindelijk 4.5%geworden.
  • Het marktaandeel van Tony's Chocolonely in Nederland is wel gedaald naar 16,5 procent, tegen bijna 19 procent in het voorgaande boekjaar

Slide 39 - Tekstslide

4 P'S

Slide 40 - Tekstslide

Hoe komt het dat Tony zo snel is gegroeid? 



Marketing: 4 P's en SWOT-Analyse
Lees eerst pagina 58 en 59 waarin de 4P's worden 
uitgelegd.
https://tonyschocolonely.com/nl/nl/onze-missie/tonys-impact

timer
10:00

Slide 41 - Tekstslide

Wat kun je zeggen van het product? 
- Tastbare kenmerken 
- Niet tastbare kenmerken: gevoel wat je bij het merk krijgt, imago/ status? 
Waar kun je het product kopen? Welke plaatst krijgt het product ten opzichte van vergelijkbare producten van andere merken? 
Prijs: is het duur/ goedkoop ten opzichte van andere merken? Is de prijs belangrijk voor dit merk? Stunt het merk vaak met de prijs? 
Hoe brengt het merk zich onder de aandacht van (potentiele) klanten? Fysiek/ online? 

Slide 42 - Tekstslide

Waar is het bedrijf goed in?
Wat zijn de zwakke punten van het bedrijf?
Welke kansen zijn er in de markt? 
Welke bedrei-gingen zijn er in de markt?

Slide 43 - Tekstslide

Aan de slag met §4.3
Wat? Afmaken 4.20 t/m 4.23
Hoe? Individueel
Hulp? 4.3 nogmaals lezen -> toch lastig? Hulp vragen aan de docent
Klaar: Doorgaan met opdracht 4.22 t/m 4.23
Tijd? 15 minuten
Resultaat: Je hebt de lesdoelen voor deze week gehaald.

Slide 44 - Tekstslide

Slide 45 - Video

Slide 46 - Video