Investeren

1 / 49
volgende
Slide 1: Video
BedrijfseconomieMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 6

In deze les zitten 49 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Video

H1 Investeringsselectie
Ondernemingen investeren in materiële en immateriële activa met als doel het behalen van winst.

Voorafgaand aan de investering zal een onderneming eerst een inschatting willen maken in hoeverre de investering "de moeite waard" is: investeringsselectie.

Belangrijke begrippen met betrekking tot investeringsselectie:
- Cashflow (les 1)
- Terugverdienperiode (les 1)
- Netto contante waarde (les 2)

Slide 2 - Tekstslide

Cashflow
Het verschil tussen de geldstroom die de onderneming door de investering ontvangt en de geldstroom die zij uitgeeft.

Cashflow start jaar 1 = negatief t.w.v. de investering

Cashflow volgende jaren = positief als met de producten die met de investering worden geproduceerd meer geld binnenstroomt dan wegvloeit

Slide 3 - Tekstslide

Waarom is de cashflow in de start van jaar 1 negatief ten hoogte van de investering?

Slide 4 - Open vraag

Cashflow
Aan het begin van het investeringsproject is de cashflow negatief en gelijk aan de uitgave die veroorzaakt wordt door de investering. 

Tijdens de levensduur van het project:
Cashflow = winst na belasting + afschrijvingskosten 

Aan het eind van het project:
Cashflow = winst na belasting + afschrijvingskosten + restwaarde 


Slide 5 - Tekstslide

Gegeven is de volgende informatie:
Kosten per product: Loon €5, Grondstof €10, Afschrijving €3
Afzet: 1000 stuks, Prijs: €20
Wat is de kostprijs per product?

Slide 6 - Open vraag

Gegeven is de volgende informatie:
Kosten per product: Loon €5, Grondstof €10, Afschrijving €3
Afzet: 1000 stuks, Prijs €20
Hoeveel Liquide middelen worden er ontvangen?

Slide 7 - Open vraag

Gegeven is de volgende informatie:
Kosten per product: Loon €5, Grondstof €10, Afschrijving €3
Afzet: 1000 stuks, Prijs: €20
Hoeveel Liquide middelen worden er besteed?

Slide 8 - Open vraag

Waarom leiden de afschrijvingskosten niet tot een afname van de liquide middelen?

Slide 9 - Open vraag

Gegeven is de volgende informatie:
Kosten per product: Loon €5, Grondstof €10, Afschrijving €3
Afzet: 1000 stuks, Prijs €20
Wat is de cashflow voor deze onderneming? (belasting buiten beschouwing gelaten)

Slide 10 - Open vraag

Terugverdientijd
De terugverdientijd is de periode waarin de investering zichzelf terugverdient met behulp van de (jaarlijkse)cashflows. 
Investering € 400.000,-
Cashflow jaar 1 € 100.000,-
Cashflow jaar 2 € 150.000,-
Cashflow jaar 3 € 250.000,-
Cashflow jaar 4 € 350.000,-


Slide 11 - Tekstslide

Investering € 400.000,-; Cashflow jaar 1 € 100.000,-; Cashflow jaar 2 € 150.000,-; Cashflow jaar 3 € 250.000,-; Cashflow jaar 4 € 350.000,-
Terugverdientijd?
A
2 jaar
B
2 jaar en 7 maanden
C
2 jaar en 8 maanden
D
3 jaar

Slide 12 - Quizvraag

Terugverdientijd
 Terugverdientijd van investering  (€400.000)
Na twee jaar is er €250.000 terugverdiend. Hij moet dus nog €150.000 in het derde jaar terug verdienen. 

De cashflow in het derde jaar is €250.000 dus hij  moet nog €150.000/€250.000x 12 maanden= 7,2 maanden; afgerond 8 maanden. 

De terugverdientijd is dus 24 maanden (2 jaar) + 8 maanden = 32 maanden. 

Slide 13 - Tekstslide

Terugverdientijd
Voordelen:
- Eenvoudige berekening
Nadelen:
- Houdt geen rekening met interest
- Houdt geen rekening met verdeling cashflows over de perioden
- Houdt geen rekening met cashflows na de terugverdientijd

Slide 14 - Tekstslide

Ga aan de slag met opdracht 1.2
Maak het in duo's, 15 minuten de tijd, hierna gaan we de opdracht bespreken

Volgende les: Netto contante waarde

Slide 15 - Tekstslide

Voor 31 december moet je mij € 100,- betalen. Als je 1 januari betaalt, krijg je € 2,- korting. De marktrente is 3%.
A
Ik betaal € 98,- op 1 januari
B
Ik betaal € 100,- op 31 december

Slide 16 - Quizvraag

€ 100,- vòòr 31 december. Rente is 2%. Met welk aanbod van betalen op 1 januari ga je nog net akkoord?
A
€ 97,95
B
€ 98,00
C
€ 98,05
D
€ 98,10

Slide 17 - Quizvraag

Netto Contante Waarde
Is een investeringsproject acceptabel?
 
De contante waarde van de cashflows 
De contante waarde van de investeringen -
positief? dan gaat het project door 

Wanneer het negatief is zullen we het niet doorzetten. 

Slide 18 - Tekstslide

Netto Contante Waarde
Omzet                                                                            €1.600.000
Afschrijvingskosten  €45.000
Loonkosten                   €1.000.000
Overige kosten            €330.000
                                                                                           €1.375.000  -
                                                                                          €    25.000
Vennootschapsbelasting
20% x €225.000                                                         €       5.000
                                                                                           €     20.000  (Winst na belasting)

Slide 19 - Tekstslide

Netto Contante Waarde
Investering € 265.000,-
Jaarlijkse cashflow aan het einde van het jaar gedurende 5 jaar € 65.000,-
Restwaarde na 5 jaar € 15.000,-
Minimaal geëist rendement 9%

Gaan we investeren?


Slide 20 - Tekstslide

Netto Contante Waarde
CW Positieve kasstromen = CW Jaarlijkse Cashflow + CW restwaarde
NCW = Netto Contante Waarde = CW jaarlijkse cashflows + CW restwaarde - investering

Je gaat enkel investeren, wanneer NCW > 0

Slide 21 - Tekstslide

Investering € 265.000,-; Jaarlijkse cashflow aan het einde van het jaar gedurende 5 jaar € 65.000,-
Restwaarde na 5 jaar € 15.000,-
Minimaal geëist rendement 9%
A
Ja, 340.000 > 265.000
B
Ja, 325.000 > 250.000
C
Ja, 252.828 > 250.000
D
Nee, 262.577 < 265.000

Slide 22 - Quizvraag

Netto Contante Waarde
cashflow jaar 1: €65.000/1,09^1 of €65.000x 1,09^-1
jaar 2: €65.000x1,09^-2 = 
jaar 3: €65.000x1,09^-3 = 
jaar 4: €65.000x1,09^-4 = 
jaar 5: €80.000x1,09^-5 = 
NCW €262.576,97 - €265.000 = -€2.423,03 is negatief dus ze gaan niet investeren 

Slide 23 - Tekstslide

Netto Contante Waarde
Bij hetzelfde investeringsbedrag kiezen voor het project met de hoogste contante waarde

Met een verschillend investeringsbedrag kiezen op basis van de netto contante waarde per geïnvesteerde euro

Slide 24 - Tekstslide

Huiswerk voor de volgende les 
Opgave 1.4/1.5/1.7

Slide 25 - Tekstslide

week 2, les 1
- bespreken opdracht 1.7. Vragen?

H2 De waardebepaling van een bedrijf
2.1 intrinsieke waarde (balans als uitgangspunt)
2.2 rentabiliteitswaarde (resultatenrekening als uitgangspunt)
2.3 discounted cashflowmethode (les 2 deze week)
2.4 liquidatiewaarde (les 2 deze week)

- maken opdracht 2.1

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Video

Welk bedrijf heeft de grootste waarde? (market cap)
Amazon (€ 1.620.000.000.000)
Saudi Aramco (€ 1.180.000.000.000)
Microsoft (€ 1.160.000.000.000)
Apple (€ 902.000.000.000)
A
Amazon
B
Saudi Aramco
C
Microsoft
D
Apple

Slide 29 - Quizvraag

Hoe wordt deze 'market cap' bepaald?
A
De totale liquide middelen van het bedrijf
B
Het eigen vermogen van het bedrijf
C
Alle bezittingen van het bedrijf
D
Totale waarde van de geplaatste aandelen

Slide 30 - Quizvraag

Je wilt een heel bedrijf overnemen. Hoeveel ben jij bereid te betalen op basis van deze balans?

Slide 31 - Tekstslide

De intrinsieke waarde bij een BV en NV (uitsplitsing van het eigen vermogen)

Maatschappelijk aandelenkapitaal
Aandelen in portefeuille
----------------------------------------------------- -
Geplaatst en gestort aandelenkapitaal
+ Agio reserve
+ Winstreserves (o.a. algemene reserve)
+ Wettelijke reserves (o.a. herwaarderingsreserve)
+ nettownist na aftrek vennootschapsbelasting
------------------------------------------------------ +
Eigen vermogen (= intrinsieke waarde)

Slide 32 - Tekstslide

Wat is maatschappelijk aandelenkapitaal?
A
Het totale vermogen dat een onderneming kan verkrijgen door het plaatsen van aandelen
B
Het totaal aantal aandelen die het bedrijf uit kan geven op (bijvoorbeeld via een emissie)

Slide 33 - Quizvraag

Wat is een agioreserve?
A
Een reserve die ontstaat door het uitgeven van aandelen. Agio reserve = het totaal ontvangen bedrag bij de emissie - de nominale waarde van de uitgegeven aandelen
B
Een reserve die ontstaat door het opnieuw waarderen van vaste activa. Het is gelijk aan de waardestijging van mijn vaste activa.

Slide 34 - Quizvraag

Wat is een herwaarderingsreserve?
A
Een reserve die ontstaat door het uitgeven van aandelen. Agio reserve = het totaal ontvangen bedrag bij de emissie - de nominale waarde van de uitgegeven aandelen
B
Een reserve die ontstaat door het opnieuw waarderen van vaste activa. Het is gelijk aan de waardestijging van mijn vaste activa.

Slide 35 - Quizvraag

intrinsieke waarde = geplaatst AK + reserves + onverdeelde winst
.....
Maar is dit wel een reële waarde? Due-dilligence onderzoek brengt uitkomst

Slide 36 - Tekstslide

is actuale waarde gelijk aan balanswaarde?
is alle voorraad nog goed te verkopen?
zijn alle debiteuren nog wel in staat te betalen?
rente op leningen hoger of lager dan marktrente?

Slide 37 - Tekstslide

Rentabiliteitswaarde
Waarde bedrijf gebaseerd op Resultatenrekening

- gebaseerd op genormaliseerde winst (incidentele zaken worden eruit gefilterd)

- Bij ez en vof gebaseerd op winst + ondernemersloon

Slide 38 - Tekstslide

Rentabiliteitswaarde
Minimaal te behalen rendement

Afhankelijk van risico bedrijf. Hoe hoger het risico, hoe hoger de rendementseis.

Vaak tussen de 12% en 20%
(basis: risicovrij rendement op obligaties + risico opslagen)

Slide 39 - Tekstslide

Rentabiliteitswaarde
Rentabiliteitswaarde =
Genormaliseerde winst / perunage rendementseis

Slide 40 - Tekstslide

De nettowinst na belasting is €450.000. De koper heeft de discontovoet vastgesteld op 15%
Hoeveel is de koper bereid te betalen?
A
€67.500
B
€6.750.000
C
€3.000.000
D
€30.000

Slide 41 - Quizvraag

Rentabiliteitswaarde
Rentabiliteitswaarde =
Genormaliseerde winst / perunage rendementseis

DUS
450.000/0,15 = €3.000.000

Slide 42 - Tekstslide

Rentabiliteitswaarde
1. Bepaal genormaliseerde nettowinst (na belasting)
2. Bepaal minimaal te behalen rendement op het eigen vermogen 
m.a.w: de kostenvoet (discontovoet) van het eigen vermogen of de rendementseis op het eigen vermogen.

Rentabiliteitswaarde =
Genormaliseerde winst / perunage rendementseis

Slide 43 - Tekstslide

Uitwerking vorige vraag
Rentabiliteitswaarde =
Genormaliseerde winst / perunage rendementseis

450.000 / 0,15 = €3.000.000

Slide 44 - Tekstslide

Vuistregel bij Rentabiliteitswaarde
Bij de rentabiliteitsmethode wordt vaak een vuistregel gebruikt bij het bepalen van de waarde van het bedrijf (andere berekeningsmogelijkheid dan bij rentabiliteitswaarde a.d.h.v. discontovoet)

Rendementseis = 15%                                        Nettowinst na belasting = €450.000
100/15 = 6,67 (het bedrijf is 6,67x de nettowinst na belasting waard)
 --> 6,67 x 450.000 = €3.000.000 (zelfde uitkomst)

Slide 45 - Tekstslide

Bepaling rendementseis (discontovoet)
- Een opslag voor het beleggen in aandelen (marktrisicopremie) (vaak 6%)
- Bij investering in een klein bedrijf extra opslag (vaak 2%)
- Opslag voor specifieke bedrijfsrisico's. 
Is het bedrijf afhankelijk van..:
  • Verkoopt het bedrijf 1 product, of meerdere?
  • van bepaalde werknemers?
  • Van een of meerdere klanten
  • Van een bepaalde leverancier
- Overige risico-opslagen

Slide 46 - Tekstslide

Voor- en nadelen rentabiliteitswaarde
- Er wordt verondersteld dat de nettowinst nu ook in de toekomst behaald wordt.
- Er wordt geen rekening gehouden met de levenscycles van het bedrijf en de producten
- Houdt geen rekening met financiering vreemd vermogen. 
- Methode kijkt naar toekomstige winst, maar niet naar de kasstromen. Een ondernemer die wil investeren in vaste activa en netto werkkapitaal (= vlottende activa - kort vreemd vermogen) wil natuurlijk weten of toekomstige kasstromen voldoende zijn om deze investering mogelijk te maken

Slide 47 - Tekstslide

bespreken:
EBIT, Contant maken vreemd vermogen (2.1.3), hefboom effect (6V), liquidatiewaarde
herhaling rentabiliteitswaarde

Slide 48 - Tekstslide

bespreken:
EBIT

Slide 49 - Tekstslide